Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd18 De moed van de wanhoop: MontségurDe ketters van de Languedoc meenden door het abrupt einde van hun grote belager opgelucht adem te kunnen halen. Rond 1220 hadden zij veel van hun oude posities weer betrokken en verkondigden zij hun leer als voorheen, zij het in een gehavendland en in een behoedzaam geworden omgeving. Maar paus Honorius iii, die Innocentius had opgevolgd, dacht er niet aan de strijd tegen de ketters te staken. Hij legde de opdracht van Simon de Montfort in handen van een machtiger personage, de Franse koning Lodewijk viii. Ook al verzekerde Raymond vi opnieuw dat hij goed katholiek was, het kon hem niet redden voor de hernieuwde kruistocht. Onder's konings persoonlijk opperbevel voltooiden troepen uit het Noorden het werk dat Simon de Montfort had laten liggen. Raymond moest zich bij het verdrag van Meaux vernederen tot volledige onderwerping aan de nieuwe Franse koning, de jonge Lodewijk ix (later ook al heilig | |
[pagina 209]
| |
geworden), moest zijn dochter als gemalin afstaan aan Lodewijks broer Alfons, en de ketterij uitdelgen. Andere Zuidfranse heren bogen de nek als hij. Zij gaven alleen niet de belofte dat ze zouden afrekenen met de Katharen. Raymond vii liet de dominicanen gewillig binnen, hetgeen inquisitietribunalen betekende in Toulouse, Albi en Narbonne. De vervolging tegen de ‘waterloze fonteinen’, de ‘wolken van een draaiwind gedreven’ (2 Petrus 2:17), zoals de kettermeesters hun slachtoffers bestempelden, woedde op grote schaal: verhoren, processen, brandstapels. Het ging niet met instemming van burgers en stedelijke regeringen. De Inquisitie werd beschouwd als een vloek vanuit het Noorden, van Capetingische zijde over de Languedoc gebracht. Het was het tot systeem gemaakte onderzoek naar de rechtgelovigheid, uit de handen genomen van de plaatselijke bisschoppen, en geïnternationaliseerd. Er waren natuurlijk eerder vervolgingen geweest, veelal van de zijde van de dynasten, zoals door Frederik ii van Hohenstaufen, ‘'s werelds wonder’, zelf een ketter zo geen ongelovige, die net als andere vorsten om zuiver politieke redenen ongelukkige dissidenten liet executeren. Ook joden werden niet gespaard; vijf van hen werden nog in 1319 te Toulouse door de beruchte Bernard Gui (auteur van een handboek voor ketterjagers) verbrand.Ga naar voetnoot1 De grote tegenspeler van Frederik ii was paus Gregorius ix, die voor niets zo bang was als voor de schijn dat hij de machtige keizer zou imiteren. Hij bleef echter in onverzoenlijke maatregelen tegen de ketters niet achter. In Rome liet hij in 1221 een groep Patarenen op de brandstapel terechtstellen. Hij ging verder en breidde het inquisitiesysteem over heel de christenheid uit. In Italië gaf hij daartoe vrije hand aan een van de meest fanatieke vervolgers, Konrad van Marburg, die de Kathaarse Volmaakten in ascese probeerde te overtreffen en elk getuigenis tegen ketters ingebracht, hoe stompzinnig ook, accepteerde. Hij had een geduchte mededinger in de eertijds Kathaarse Robert le Bougre, die later tot de orde van de dominicanen toetrad en zich het meest berucht heeft gemaakt door God in 1227 te Montwimer in Champagne een ‘offerande’ van 183 bougres (ziepag. 189) aan te bieden. Terwijl Konrad van Marburg in 1233 wegens zijn verwoed optreden door moordenaarshand geslagen werd, maakte Robert le Bougre zich zo onmogelijk dat men hem tot zijn dood in een kloostergevangenis moest opsluiten.Ga naar voetnoot2 Gregorius ix zag zich genoodzaakt aan de kleinere willekeur perk en paal te stellen door nu de geestdriftige dominicaner orde plechtig als een elite van kettermeesters te installeren (1233), een pauselijke Inquisitie, later het Heilig Officie genoemd, omdat haar verantwoordelijkheid voor ambt en taak bij de stoel van Petrus kwam te liggen.Ga naar voetnoot3 Er is een groep van historici die de excessen van de Inquisitie minder groot acht dan veelal wordt beschreven. Zij wijzen er op dat de Kerk zich moest weren tegen wat haar ten val wilde brengen, en daarmee tegelijk de hele samenleving beveiligen. Er was zelfs, aldus sommige pleitbezorgers, een zekere objectiviteit bij menig inquisiteur aan te treffen, en de Spaanse Thomas Torquemada, een van de ergste jagers, wordt verontschuldigd met bewijsvoeringen alsof hij zijn uitermate verstrekkende volmachten zelf nooit heeft begeerd.Ga naar voetnoot4 Hij zou bij zijn honderdduizend gevoerde processen slechts een tweeduizend slachtoffers gemaakt hebben...Dat hij tegelijkertijd een koude, onverzoenlijke | |
[pagina 210]
| |
persoonlijkheid was, wordt niet ontkend. Of alle inquisiteurs in hun ‘objectiviteit’ wel een duidelijke voorstelling hadden van de ketterijen die zij vervolgden blijft ook een vraag. De Kerk ging er van uit dat alle ketters de christenheid wilden verscheuren, daartoefacties en burgeroorlogen aanmoedigden en de ware gelovigen ook fysiek uit de weg hoopten te ruimen. Men moest hun dus vóór zijn. Daarmee bleef de Inquisitie kind van haar tijd - aan de ene kant naïef en bijgelovig, anderzijds onvoorstelbaar geraffineerd en vooral verbijsterend van onmenselijkheid. Het komt aan het licht in de procedure; de ondervraging ging gepaard met bestiale kwellingen, het opsluiten in rattenkelders, de folterbank, geseling, ‘proeven’ met vuur en kokend water, de wipgalg - dat alles op voorwaarde dat ‘niemand zou worden verminkt of gedood’ en dat er ‘geen bloed zou worden vergoten’.Ga naar voetnoot1 Tegen het einde van de dertiende eeuw was Europa overdekt met een netwerk van inquisitietribunalen. Zij werkten naar het woord van haar kroniekschrijver H.C. Lea ‘rusteloos als de natuurwetten zelf’. Haar internationale verbindingen waren van doeltreffende en angstaanjagende vervolmaking. De getuigenissen waarop haar vervolging steunde waren vaak van twijfelachtige aard, niet door vroomheid, maar door angst, partijstrij d of kleine jaloezie ingegeven. De namen van getuigen à charge werden niet meegedeeld. De schuldig verklaarde had zijn (haar) onschuld te bewijzen. Eén gevangen ketter kon het spoor leiden naar een hele groep of nederzetting. De rechters waren geestelijken die ook het recht van de landsheer buiten werking konden stellen. De procedures waren geheim en geen buitenstaander kreeg ooit inzage van de stukken. Getuigen à décharge - indien al te krijgen - werden praktisch niet gehoord. Innocentius iii had verboden dat de gearresteerden door advocaten of klerken mochten worden bijgestaan; de helper zou trouwens al heel gauw zelf op de beklaagdenbank terechtgekomen zijn. Een kuis bestaan was in de ogen van de Inquisitie al een verdachte omstandigheid; kuisheid - voortvloeiende uit de gelofte van ascese - en ketterij gingen immers in de ogen van de vervolgers hand in hand!Ga naar voetnoot2 Als ketterij gold ook het geringste nonconformisme, dat bij het proces doorgaans tot doodzonde werd opgeblazen. Dit kon zich mettertijd zelfs uitstrekken tot het bezitten van een bijbel in de landstaal, ja, tot het dragen van kledij die de autoriteiten niet aanstond. Iedereen werd door de Inquisitie aangemoedigd zijn naasten te bespioneren op ketterse uitlatingen of gedrag; verzuim van aanbrengerij was al een aanloop tot verdenking. Gevallen van vrijspraak waren vrijwel onbekend; het beste wat men kon hopen was het vonnis ‘onbewezen’. Maar meedogenloos blijft het kat-en-muis-spel van beruchte inquisiteurs als Bernard Gui, Eymeric of Torquemada, om slechts enkele namen te noemen, met de voorlopig losgelatenen. Ook onbewezen ketterij moest worden afgekocht, hetzij door pelgrimstochten, waarvan alleen verregaande zwakheid of ouderdom konden redden, hetzij door het verplicht dragen van een geel kruis op alle kledingstukken, uitgezonderd het hemd. Dat de bezittingen van beschuldigden verbeurd werden verklaard werd als normaal beschouwd.Ga naar voetnoot3 De inquisiteurs hadden, kortom, de vrije hand, hetgeen niet betekende dat zij hier en daar niet moesten deinzen voor de woede van het publiek. In 1235 waren er opstootjes in de ergste haarden van inquisitoriale werkzaamheid - Toulouse, Albi en Narbonne - waarbij de graaf na enig aarzelen de zijde van de volks- | |
[pagina 211]
| |
partij koos. Maar het verzet had vaak iets van een slag in de lucht: de protestvoerders stonden tegenover een organisatie met schrikbarende bevoegdheden - een internationale macht. Het feit heeft bij tijd en wijle, naast de hoogmoed uit hun monopolie voortvloeiende, de inquisiteurs dronken gemaakt van machtsbesef en willekeur. Een tijdgenoot schrijft hun groter macht toe dan aan ‘de engelen en de maagd Maria zelf’.Ga naar voetnoot1 De klassieke historicus van de Inquisitie, Lea, geeft het voorbeeld van de inquisiteur Paramo die zich bij zijn berechting van de ketters vergeleek met God, die het eerste mensenpaar in het paradijs ook in het geheim en zonder juridische subtiliteiten veroordeeld had... De Inquisitie heeft onder de Katharen gruwelijk huisgehouden, zelfs terwijl de medewerking van de wereldlijke overheden, inzonderheid de capitouls van Toulouse, miniem was. Uitgaande van het Christuswoord: ‘Zo iemand in Mij niet blijft, die is buitengeworpen, gelijkerwijs de rank, en is verdord; en men vergadert dezelve, en men werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand’ (Joh. 15:6) was de brandstapel voor het merendeel van de ‘morrenden en twijfelenden’(!) de afsluiting van hun ketterbestaan. Inmiddels bleven landsvorsten als de graven van Foix of de Trencavels van Béziers de ketters in stilte steunen. De Volmaakten deden hun plichten jegens levenden en stervenden, de steden vermijdend, des te warmer ontvangen op de kastelen. In sommige kleinere steden bleven de gemeenschapshuizen van de Volmaakten zelfs onaangetast. Het legendarische kasteel Montségur, de ‘berg der veiligheid’, de ‘berg Taborvan de Katharen’ (Runciman) werd hun sterkste toevlucht, middelpunt en bijna symbool van hun geloof. De confrontatie tussen de kettersgezinde Raymonds en Trencavels enerzijds en de Franse monarchie anderzijds werd opnieuw onvermijdelijk. In 1239 probeerde de Zuidfranse adel zich nog eens los te rukken van hun soeverein. Een oorlog van twee jaar met het huis Capet brak hun macht: Trencavel vluchtte naar zijn laatste bezitting op Spaanse grond, Raymond vii onderwierp zich opnieuw. Hij kreeg meteen de opdracht om de burcht van de Katharen, Montségur, als kettervesting te liquideren. De Katharen verkeerden door de val van hun hoge beschermers in een crisis. Zij begingen een grote, begrijpelijke, maar on-Kathaarse dwaasheid: in 1242 legde een aantal van hen een hinderlaag voor een groep inquisiteurs en dooddeze tot de laatste man. Het was roepen om wraak. Niet alleen werd Raymond van Toulouse verdacht van de aanslag, wat hij onmiddellijk in een schrijven aan de koningin-regentes Blanche van Castilië verre van zich wierp, hij leverde ook in 1243 en 1244 hele groepen Katharen, waaronder een deel van de kleine adel, aan de Inquisitie uit. De brandstapels in de Languedoc hadden nooit zo talrijk geknetterd. Wat ontsnappen kon ontsnapte - naar de Pyreneeën, Lombardije, of zelfs naar de dualistische kettergenoten in Bosnië.Ga naar voetnoot2 ‘Montségur’ werd het laatste tragisch-heldhaftige hoofdstuk: de daarheen gevluchte Katharen moesten zich op een beleg voorbereiden waarbij zij de verbonden troepen van Frankrijk en hun oude beschermheer Raymond vii tegenover zich vonden. Raymond de Perelle, vurig Kathaar, die indertijd het kasteel aan de Katharen had afgestaan, leidde de verdediging, bijgestaan door de alom vereerde Kathaarse bisschop Guillebert de Castres. De ketters zagen kans een befaamd maker van militaire werktuigen binnen te halen, terwijl sympathisanten | |
[pagina 212]
| |
Het kasteel Montségur in zijn huidige staat. Luchtfoto.
| |
[pagina 213]
| |
geld en voorraden en munitie door de blokkade wisten te brengen. Sommigen van de belegerden geloofden zelfs dat de ‘ketterkeizer’ Frederik ii een bevrijdingsleger zou zenden...De strijd was te ongelijk, een verrader en afvallige leidde de aanvallers langs geheime paden tegen de schijnbaar onneembare rotsen binnen. Velen van de verdedigers voelden zich, met de zekerheid van de nabije dood voor ogen, bewogen tot het ontvangen van het consolamentum der stervenden-een feit dat hen straks in de ogen van de Inquisitie nog verwerpelijker zou maken. In de nacht van 15 maart 1244 wisten vier van de Volmaakten met de heiligste boeken en de schatkoffer van de Katharen uit Montségur te ontsnappen met het doel het geredde te bergen bij de Katharen in de Pyreneeën. Op 16 maart gaf het kasteel zich met al wat er in was over. De Volmaakten, tweehonderd in getal, werden op staande voet en zonder vorm van proces verbrand. De rest, voor zover niet vermoord, werd in massa weggevoerd. Montségur werd verwoest. Het Katharisme was veroordeeld tot het bestaan van een ondergrondse sekte.Ga naar voetnoot1 De uit Montségur gevluchte Volmaakten zagen inmiddels geen kans om de door hen weggedragen schat onbeschadigd in veiligheid te brengen. Hun leven werd een bestendige vlucht, waarbij bezit en schrifturen van lieverlede verloren raakten. Het betekende niet het volledige einde: nog anderhalve eeuw zijn de Katharen gejaagd, gevonnist en verbrand. De gevolgen voor de Languedoc waren miserabel: gedunde bevolking, verzwakte economie, een feit dat de consuls van Carcassonne in een missive aan de paus onomwonden in het licht stelden. Het hele Katharisme veranderde van gedaante. De kleine adel keerde de ketters de rug toe, de vrouwenhuizen verdwenen. De dragers van het Katharisme werden de sociaal zwakken. Daarmee verdween ook de betekenis van de vrouwen als Volmaakten. De Kerk, door ervaring wijzer, begon nu zelf het vrouwenvraagstuk onder ogen tezien; verschillende orden, voorop de cisterciënzers, stichttenmeer gedwongen dan met volle instemming - vrouwenkloosters die de ketterse opvang zouden overvleugelen. De opzet gelukte maar ten dele. Het vrouwenvraagstuk blééf; het werkte al gauw het ontstaan van de begijnhoven - verzamelpunten van vrouwenvroomheid én heterodoxie - in de hand.Ga naar voetnoot2 Het feit dat de groeibodem van het Katharisme - de Occitaanse cultuur - vanuit het Noorden was vernield, betekende ook de dood voor een ketterbeweging die door deze beschaving in haar midden was opgenomen. Het behoort tot de paradoxen van het Katharisme, exotisch gewas van vreemde bodem, dat het nergens anders wortel kon schieten dan juist in Occitanië. De vrouwenhuizen en de werkplaatsen - voor beide seksen - waren veel meer geweest dan kweekplaatsen van de ketterij. Ze waren centra van emancipatie. De algemeen erkende democratie die het leven in Zuid-Frankrijk onderscheidde van de rest van Europa, Vlaanderen misschien uitgezonderd, had bij de Katharen haar verlengstuk en afronding gevonden in de interne democratie van het dualisme, de gelijkheid van mannen en vrouwen, de humaniteit die tegelijk het bukken voor vreemde autoriteiten uitsloot. Willen wij hier een slotsom trekken, dan is het deze dat in die omstandigheid het revolutionaire element van het Katharisme niet gelegen is in een onmiddellijke, uitwendige klassenstrijd. Het was een vorm van progressie die oneindig gunstig afstak tegen de jammerlijke toestanden in de rest van Europa. Het was | |
[pagina 214]
| |
de bloeseming van dit van ver gekomen oosterse geloof, die meer beschaving verbreid heeft dan vele katholieke instellingen tezamen. Toen Raymond vii stierf, deed zijn opvolger een goedgemeende poging om de kinderen van berouwvolle ketters in hun erfrechten te herstellen. De Kerk verbood het. De heilige Lodewijk ix - de heldendaad die hem in de roep van heiligheid verhief was de door hem opgezette zevende (en militair jammerlijk mislukte) kruistochtGa naar voetnoot1 - maakte een einde aan de laatste gevestigde gemeenschap van de Katharen in de Languedoc. In de jaren zeventig van de dertiende eeuw was het Katharisme op 's konings grondgebied uitgewist in die zin dat er niet één ketter bisschop meer bestond die Volmaakten kon inwijden. De Volmaakten die er waren en het consolamentum aan de stervenden uitreikten, waren niet meer de goed geïnstrueerde, ontzagwekkende figuren als hun voorgangers; ze moesten hun opleiding in Italië gaan halen.Ga naar voetnoot2 Een curieus naspel is de herleving van pro-Kathaarse sympathieën bij de bevolking van Zuid-Frankrijk in de jaren 1277-'78. In Béziers en Carcassonne werden inquisiteurs door het volk met smaad en verwensing uit de stad gejaagd, waarbij de overheid een handje hielp. De eerste aanleiding ertoe was een hernieuwde golf van inquisitiegeweld, waarbij onder de Katharen een toenemende neiging tot de endura optrad. Dit laatste, naar men meent, inzonderheid onder de bezieling van een uitgeweken Volmaakte, Pierre Authier. Authier kwam rond 1300 uit Lombardije naar het graafschap van Foix terug, vastbesloten het Katharisme uit zijn vernedering op te richten. Elf jaar lang hield hij de geheime prediking in de Languedoc vol, toen had ook hem de Inquisitie achterhaald; in 1311 stierf hij te Toulouse met zijn broer, zoon en andere getrouwen op de brandstapel. Zijn pogen om de dualistische leer en levenspraktijk te herstellen, was op niets uitgelopen. De Inquisitie, al meer versterkt door de genadeloosheid van het wereldse zwaard, verhevigde slechts haar woede tegen de laatste Katharen van de Languedoc. In 1329 wordt een Kathaars bastion vermeld dat nog verzet bood tegen de vervolgers: de ‘drie kerken’ van Ussat, Bouan en Ornolac in de Sabarthès. De dualisten hier waren arme handwerkers, boeren, eenvoudig volk dat geen stand kon houden tegen het geweld van de ketterjagers. Andere Albigenzen worden achtervolgd tot in de grot van Lombrives, die op last van de Inquisitie wordt dichtgemetseld, waarna deze Katharen van honger omkomen. Ook in 1330 worden nog ‘Manicheeërs’ verbrand; daarna volgt stilzwijgen.Ga naar voetnoot3 Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat het kwijnend Katharisme in de veertiende eeuw zijn oude strenge dualisme al ten dele had afgeworpen. De laatste Volmaakten waren te zeer gelegenheidsleiders, soms ook in avonturisme of grof bijgeloof bevangen, zoals Guillaume Bélibaste die er een bijzit op na hield en het consolamentum als tovermedicijn verkocht...Ga naar voetnoot4 In Italië begon de grote gesel later dan in het Franse Zuiden. Lange tijd bleef het land de uitwijkmogelijkheid voor de opgejaagde Franse Katharen. Langs de moeilijke vluchtweg door de Alpes Maritimes en via Nice lagen onder komens en boden zich gidsen aan. In Italië werden de ketters door de overheden van verscheidene steden geduld, omdat de bestuurders van de communes uitermate naijverig waren op hun rechten en vrijheden. In enkele plaatsen als Orvieto, waar de Katharen oorspronkelijk sterk waren geweest, totdat de katholieke reactie | |
[pagina 215]
| |
Schijfvormige Kathaarsezuil te Montferrand, waaronder later een ‘Latijns’ kruis is gekrast. Naar R. Nelli, Le phénomène cathare (1964).
| |
[pagina 216]
| |
zich meester maakte van de stadsregering, werd in 1239 bij een woedende volksoploop het dominicanenklooster in brand gestoken. In Florence vonden gewelddadigheden plaats tegen de Ghibellijnse, dat is Duits-keizerlijk gezinde burgemeester. Zoals in Frankrijk de ketterij inzet was voor de machtsstrijd van de Capetingen tegen de adel van het Zuiden, zo werd het Katharisme in Italië betrokken in de politiek vóór of tegen de vreemdelingenheerschappij.Ga naar voetnoot1 Buiten Milaan werd in 1252 de inquisitiemeester Pietro de Verona door plattelandsketters vermoord; hij zou voor de katholieken blijven voortleven als Petrus de Martelaar...Zijn opvolger Sacchoni, afvallig Kathaar en schrijver van een boek vol ‘onthullingen’ over het Katharisme, werd algedurig door de volkswoede bedreigd. Was er geen machtsstrijd geweest tussen Frederik ii van Hohenstaufen, die ondanks zijn Duits keizerschap op zijn erfland Sicilië het leven leidde van een ongelovige, een intellectueel, een oosterse emir met een harem en een valkenstal, een beschermer van joden en Arabieren, en paus Gregorius ix, die deze wereldmachthebber onder zijn autoriteit wenste te dwingen - was deze strijd er niet geweest tussen Guelfen en Ghibellijnen, de ketters in Italië zouden het zeker al lang moeilijk hebben gehad. Nu keek de paus voortdurend naar de steden om hulp en liet de Inquisitie haar klauwen - voorlopig - intrekken...Ga naar voetnoot2 De Katharen meenden dat zij er goed aan deden de anti-pauselijke partij te kiezen en werden Ghibellijns. Het was een politiek kansspel: toen Frederik ii in 1250 stierf, stondenzij zonder beschermer. Zij hadden voor die tijd kans gezien te groeien tot grote gemeenschappen met honderden Volmaakten, welke gemeenschappen tot 1280 min of meer ongeschokt konden bestaan. De zwakke opvolgers van Frederik ii - half nog knapen - waren niet opgewassen tegen de machtshonger van deuitgeslapen Karel van Anjou, de broer van Lodewijk ix, en veel minder heilig dan hij. Karel wenste in zijn Guelfische politiek geen ketters, geen dualisten in zijn steden. Terwijl hij brutaal en landhongerig om zijn politieke handigheid wel eens ‘een leerling van Frederik ii’ is genoemd, wist hij van de kruistochtmisère van zijn heer en broeder uitstekend te profiteren door zich van zijn kant tegen de moslims in Noord-Afrika te dekken, zoals hij zich al eerder met dein de Balkan doorgebroken Mongolen had weten te verstaan. Na de dood van Frederik zag hij zijn kans schoon om de hand te leggen op Sicilië en Zuid-ltalië, de erfgenamen van de Hohenstaufer de dood in te drijven en zich als een van de nieuwe grote heren der christenheid in zijn ‘twee koninkrijken’ te bevestigen. Karel van Anjou was wat de ketters betrof gehoorzaam aan de pauselijke voorschriften die thans inquisitoriale acties eisten. Stad na stad moest de dominicaanse vervolgers binnenlaten. Er ontstond verwarring en onzekerheid onder de Italiaanse Katharen, begeleid door een vlucht uit de steden en het onderduiken op het platteland of in afgelegen oorden. Het kon de ketters niet redden. In 1282, bij het woeden van de inquisitiemeester Salomone de Lucca, onderwierpen zich vele Volmaakten aan de Kerk. Aan het Gardameer werden in 1278 na een door De Lucca bevolen jacht bijna tweehonderd Volmaakten gegrepen en in Verona verbrand. Ook al sloegen de Katharen hier en daar terug zoals in de Valtellina, waar zij een inquisiteur vermoordden, of in Parma waar zij een dominicaner klooster verwoestten, zij gingen in de ongelijke strijd ten onder. Tussen 1291 | |
[pagina 217]
| |
en 1309 worden ketterprocessen gemeld uit Bologna; de laatste in Europa vermelde Kathaarse bisschop kwam in 1321 in Toscane om het leven. De restanten van het Katharendom verspreidden zich, onder meer in de Alpen. Katharen en Waldenzen, een andere vervolgde en gevluchte sekte (zie pag. 243), hebben elkaar al eerder gevonden en beïnvloed.Ga naar voetnoot1 De nadagen van de Katharen in Frankrijk waren triest. Het dualisme zelf, dat niet meer door grote intellectuelen onderwezen werd, verloor de notie van de twee machten, inzonderheid die van de ‘God van het Kwaad’. De algemeen-christelijke opvatting dat de aarde mitsgaders hare volheid het maaksel is van een goede God ging veld winnen. Het langst hield het geloof in de occulte kracht van het consolamentum stand, een geloof dat ongetwijfeld bij velen nog ontsproot aan anti-clericalisme, de onder het volk zo wijd verbreide verachting voor de katholieke sacramenten, waar die al te vaak werden toegediend door onwaardige handen. Als er van het Katharisme inderdaad nog iets overbleef - in welke versimpelde vorm ook - was dat wel de weerzin tegen de ontaarde Kerk die misschien juist onder de bevolking van de Languedoc de bereidheid heeft bevorderd om in de zestiende eeuw het protestantisme, bijzonderlijk in zijn Calvinistische gedaante, binnen te halen. Het dualisme, eens geboren op de hoogvlakten van Iran, was daarmee na machtige avonturen in drie werelddelen en een climax in Europa in zijn elementen opgelost.Ga naar voetnoot2 Albigenzische ketter op de brandstapel. Naar P. Belperron, La croisade contre les Albigeois.
|
|