Cambaja.
EEn seer voortreflijcke Stadt in Oost-Indien, is gantsch maghtigh in Goederen, Volk, Koorn en allerley Vrughten: Hier werdt soo veel Boom-wol ghebouwd, behalven Syde en ander Gewaad, datmen'er Iaarlijcks over de 60. Schepen mee bevraght.
D'Inwoners deser Stad sijn noch Ioden, noch Mahometanen, noch Christenen. Sy eeten niets van alles wat bloedt heeft. Dooden oock geenerley levendighe Ghedierten: En ter deser oorsaak hebbense een Gasthuys voor de ziecke Vogels ghebouwdt. In al hun handelinghen sijnse seer opreght; en't geense haar selven niet souden willen wenschen, doense oock een ander niet:
Meerendeel gaanse naakt; behalven alleen, datse een doeckje om de Lendenen gebonden hebben, tot bedecking van hun Schaamte.
Hier werden de Neus-hoornen gevonden, sodanigh genoemt, om datse een Hoorn op de Neus hebben. Dese Dieren sijn tweemaal soo groot als onse Ossen. Haar gantsche ligchaem is met een harde Schaal bedekt, soo datse geharnascht schynen te sijn.