Vervolg van 't voorgaende geval.
NOch dien selven naght, tegens de Morgenstond, ontrent ten drie uyren, quamen 10. of 12. Papen in de Carovana, die zigh maar twee steenworpen vande Stad gelegert had; beginnende, d' een hier, d' ander daar, luydkeels in haer taal te roepen: Lelia illala Mehometh resulla la jam Nabi hiala hiala sullala stafforla, so veel als: God is geweest, God sal syn, en Mahometh, Gods Bode, sal weer opstaen. O Propheet! ô God! vergeef my. Den ghedaghten Hooftman en al d'andere dit gheroep hoorende, liepen na haar Wapenen, vresende dat d' Arabiers een inval gedaan hadden, om de Carovana te beroven. Doch ziende dat'et Papen waren, seyde hy tot haar: Wat's dit voor een bedryf? Waarom maackt ghy by nagt sodanigen gerugt? Sy antwoorden hem: Intema absor miri iginem, el beit el Nabi vramen el sama, 'twelk bedied: Ach, siet ghy den glantsch en 't heerlijck afschynssel sigh niet verheffen uyt het graf des Propheets? Hier door soghtense hem wijs te maecken, dat Mahometh een wonderwerck gedaan had. Doch den Hooftman 't bedrogh merckende, seyde tot de sijne: Nu, siet gylieden ook toe, want wat my belangt, ick betuyg, niets met allen te sien. Daer na vraegde hy een yeder, ofse oock yets ghemerckt hadden? Waer op sy ghesaementlijck Neen antwoorden.
Doe seyde een van d'oudste Papen: So benje dan gewisselyk Slaven of Mammelucken. Ia, hernam den Hooftman, soodanige sijn wy. O gy Heeren, vervolghde doe de Paap, dit's d'oorsaak, dat gy dit wonder niet sien kond; want dit syn Hemelsche dingen, en ghyl. syt noch niet volkoomen sterck genoegh in ons Geloof. Op dese Reden voer den meergedagten Hooftman aldus uyt: Iami la non antica telethe elphi Seraffi, nu alla amema jate Celp menelcheli, dat is: O ghy Narren, 'k heb u 3000. Ducaten geboden, maar by God gy sultse nu noit hebben. Ghy syt lose honden, en een reght honds-geslaght.