XXVI. Offerhanden voor den Coningh, in syn zieckte en Oorlogen.
NIet alleen gheschiedde dese grouwlijcke Mensch-moordery na de doodt der Ingas, of Koningen van Peru, maar d'Inwooners hadden oock een ghewoonte, Kinderen (van vier tot thien Iaren toe) t'offeren, wanneer hy ziek was, om daar door sijn gesondheyt te verwerven; of als hy ten Oorlogh trock, om daar door d'Overwinning te bekoomen.
Ia, alsse een nieuwe Koningh den Rijcksstaf overgaven, soo wierden ter selver tijdt over de tweehondert Kinderen, vanden voor-ghedachten Ouderdom, geoffert.
Als yemand vande gemeene Indianen zieck wiert, en de Waarsegger hem seyde, dat hy gewisselijck sterven moest, soo offerde hy sijn eygene Soon aan de Son, of den Virachocha; biddende, datse zigh daar mee wilden te vreden houden, en de Vader in 't leven laten blyven. Lib. 5. cap. 19.
Dit blind en onmenschlijck bygheloof, van Mannen en Vrouwen te doden, ten dienst der overledene in 't ander Leven, is byna alle andere Volckeren door gantsch Indien ghemeen geweest. Ia selfs, Beda verhaalt, dat d'Engelsche [eerse Christenen wierden] desgelijcks de gewoonte hadden, van sommige Menschen te doden, om in 't geselschap en den dienst der Overledene te sijn.