XV. Koningen van Peru.
VVAnneer een Koning van Peru [die daar Ingas genoemt werden] quam te sterven, wierd hy stracks voor een Godt gehouden, men rigte hem Beelden op, en deed hem Offerhanden.
Alles wat hy naliet, wiert sijn Guaca, of Bede-huys, toegheeygent, behalven dat 'er eenige Renten moesten uytgaen voor sijn nagelaten Huysgezin, 't welck, met al des selven Nakomelingen, eeuwiglijk verbonden was tot d'Offerhanden en Diensten des overledenen Koninghs.
De nieuwe Koning, sijnde des afgestorvenens wettige Soon, indien den selven geen wettige Broeder had, mogt niet het alderminste van de nagelatene Schat des vorigen Konings aanraacken, of zigh toe-eygenen; maar moest sijn eygen huys opstellen, en op nieuws Goud, Zilver, kostlijcke Vaten en andere Goederen by malkander versamelen.
Door dit gebruyk waren de Schatten der Koningen van Peru by na oneyndigh groot gheworden, vermits yeder Inga traghte, sijn Huys en Rijkdommen boven die van sijn Voorsaten te verheffen. Lib. 6. cap. 12.