XI. Vitnemende Duickers.
DE Peerle-Visschery (die insonderheydt gheschiedt in de Noord-Zee, by de Rivier de la Haçha) gaet niet toe sonder grote moeyte van d'arme Duyckers. Want deselve moeten 6. 9. ja 12. Vademen diep onder 't Water duycken, om d'Oesters op te soecken; die ghemeenlijck onder aan de Zee-klippen vast leggen, van welcke sy die afrucken, zig daar mee beladen, en dan weer om hoogh swemmen; werpende hun vanghst in haar kleyne Schuytjens, Canoas ghenoemd, daarse die openen, en den buyt daer uyt lighten.
Op sommige plaatsen is de koude van 't Zeewater qualyk te lyden; maer den arbeyd, om den adem een vierdedeel, ja de helft van een uyr in te houden, en also onder 't water d'Oesters op te krabbelen, is verwonderlijk.
Op dat nu deese arme Duyckers dies te langer van adem mogten werden, so doen hun Heeren haar seer weynig, en droge spijs eeten. Oock moetense zig (schoon genoeghsaam tegen hun wil) van alle Onkuysheydt onthouden. Lib. 4. cap. 15.