II. Doorsnydende windt.
TUsschen deese Gheberghten leggen sommige vlacke Landen, in welcke een kleyn slap Windeken waeyd, soo doorsnydend sijnde, dat de menschen daer van dood blyven; of immers, 'tdoet haar de vingeren van de handen, en de teeën vande voeten vallen, even gelijk d'Appelen, geschud sijnde, vanden Boom doen.
Dit toeval is onder andere ook gewaar geworden den Oversten Hieronymus Costilla, een oud Inwoner van Cusco, die drie of vier teeën van de voeten ghebraecken, welcke hem, op de Reys door de Wildernis na Chile, afgevallen waren, sonder dat hy eenige pijn ghevoeldt had. Nae deselve zien willende, vond hy die die doof en verstorven; en haar aanrakende, vielense van sijn voeten af.
De Ligchamen der geener, die hier dood blyven leggen, sijn gantsch geen verdervingh noch quaden reuck onderworpen. Lib. 3. cap. 9.
Waarlijck, dit is van deeze Windt [of Lught] hooghlijck te verwonderen, datse de menschen dood, en evenwel te gelijck de dode ligchamen voor alle verderving bewaart.