Minister Klompé, in haar inaugurele rede bij de installatie van het bestuur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in 1969, kon er op wijzen, mede aan de hand van een artikel van dr. De Tollenaere, een der bouwers van de tempel der laatste jaren, dat de automatisering ook op het vlak van de taal een rol zou gaan spelen en wel o.a. bij het ons helpen om sneller woordenboeken te maken die tevens beter zijn dan hun voorgangers. Ze sprak terecht van een revolutionaire doorbraak in de lexicologische methode en illustreerde haar opvatting met een Engelse formule: ‘the wedding of literature and technology’.
Het bestuur van het Instituut heeft gehandeld naar deze woorden en laat zich permanent leiden door het medewerken aan de oplossing van de problemen die een dergelijke revolutionaire doorbraak stelt, zonder daarbij uit het oog te verliezen de primaire taak van de opdracht die in 1851 door illustere voorgangers aan het WNT werd toevertrouwd.
Het Instituut is dus geworden, helemaal in de geest en zelfs naar de letter van wat de Taalunie beoogt, een zelfstandig cultureel instituut dat, naar het woord van oud-voorzitter jhr. mr. C.J.A. de Ranitz, ‘de lexicologie en de lexicografie van het Nederlandse taalgebied in volle omvang kan beoefenen, mede bevattende een langs automatische weg tot stand te brengen thesaurus die de grondslag zal kunnen vormen voor lexicologische studies en voor het maken van woordenboeken, waar ons wetenschappelijk en cultureel leven en onze maatschappij behoefte aan hebben’.
Aldus spreekt ook de Taalunie, die op een gouden schaal krijgt aangeboden een rijk geschenk in dienst van de taal als communicatiemiddel van de wetenschappen, als medium van de letteren en van het onderwijs in dienst van de taal en ook, last but not least, van de taal als instrument van maatschappelijk velkeer.
De directeur van het Instituut, dr. P.G.J. van Sterkenburg, wist op het 31e Vlaams Filologencongres gehouden te Brussel in 1977, het referaat over historische lexicologie dat hij zou afleveren, in te leiden met enkele, al het voorgaande resumerende en bevestigende, beschouwingen.
De intrede van de computer in de taalkunde, zo zegde hij, heeft de lexicologische bakens ingrijpend doen verzetten. Het lexicologische ambacht zou weliswaar amper beroerd zijn door het rekentuig, maar de materiaalverzameling op grond waarvan de woordenboeken geschreven worden, geeft aan de lexicografie een nieuwe dimensie.
Tegen deze achtergrond is men precies op het INL begonnen aan de opbouw van een verzameling van Vroegmiddelnederlandse contextkaarten om met behulp daarvan het eerste periodenboek voor ons taalgebied tot stand te brengen. Op hetzelfde Filologencongres werd daarover uitvoerig gehandeld.
Wat kan in de optiek én van de Taalunie én van ons specifieke Instituut reeds in de toekomst geprojecteerd worden?
In de allereerste plaats kan geconstateerd worden dat de naderende afwerking van het WNT én door de thans nader te bepalen doelstelling én door het dalen van het aantal erbij betrokken redacteuren zal scheppen voor andere projecten. Hopelijk zal men in deze eindperiode van het WNT geen blijken geven