Toespraak van mr. P.J. Verdam
voorzitter van het bestuur van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie, tijdens de Academische zitting, gehouden in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel op 17 november 1981.
Excellentie, mevrouw de vertegenwoordigster van de minister, dames en heren.
Het is mij als voorzitter van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie een vreugde vandaag tot U te mogen spreken in de stad, waar het initiatief voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal (U hoorde mij de sch uitspreken) 130 jaar geleden zijn officiële vorm kreeg.
De auctor intellectualis en levenslange bewerker van zijn Woordenboek, prof. Matthias de Vries, kan als authentieke bron fungeren voor wat er gebeurde op het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, dat op 31 augustus 1851 te Brussel werd gehouden. Daar bracht De Vries als secretaris van een eerder ingestelde commissie, bestaande uit drie Vlaamse en drie Noordnederlandse leden verslag uit. Zelf schrijft hij over dat gebeuren: ‘Veel moest ik van het geduld der aanwezigen vergen hij de lezing die in druk niet minder dan 90 bladzijden beslaat’ (ik zal vandaag trachten iets korter te zijn), ‘doch de algemene belangstelling in het onderwerp verzekerde mij een welwillend gehoor ... Men was verrast de zaak, die in onze handen was gesteld 'als een warnet van twijfelingen en bezwaren' nu terug te ontvangen 'als een welbepaald en plan' ... Met eenparige instemming werd het Ontwerp vastgesteld, tot de vervaardiging en uitgave van het Woordenboek op last en in naam van het Congres besloten, en aan dat besluit een begin van uitvoering gegeven door de benoeming eener Commissie van redactie’.
In die commissie van redactie vinden wij dan natuurlijk Matthias de Vries. Hij moet wel een enorm doorzettings- en uithoudingsvermogen hebben gehad, deze toen dertigjarige hoogleraar: tot zijn dood in 1892, dus meer dan veertig jaar, zou hij zich voor het woordenboek inzetten. Naast hem wordt ook de Leuvense hoogleraar Jan Baptist David in de commissie van redactie benoemd, maar deze laat reeds snel weten, dat hem de tijd voor lexicografische arbeid ontbreekt. Toch mag zijn naam hier niet ontbreken. Integendeel, deze grote taalkundige en historicus, die op het Vlaamse leven al sinds 1830 zo grote invloed uitoefende, heeft zijn jongere collega telkens en telkens weer met raad en advies terzijde gestaan en heeft hem een morele steun geboden, zonder welke De Vries dit grote werk nooit had kunnen brengen tot een goed ... begin.
Hoe dat alles in zijn werk gegaan is zal ik U niet in de haast spreekwoordelijke breedsprakigheid van zijn initiator uiteenzetten. In de beschrijvingen van Karsten en De Tollenaere vindt U de historie bekwaam en lezenswaardig beschreven. Die geschiedbeschrijving wordt dezer dagen nog bijzonder verrijkt door een uitgave, die onze stichting mag ten doop houden, nl. een door prof. Soeteman bezorgde uitgave van de correspondentie tussen Matthias de Vries en de gebroeders Grimm.