| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII
Winter in Holland: ‘Nou, hoeveel denk je? Zeven graden onder nul!’, ‘Gaan jullie mee sneeuwballen gooien?’, ‘Gooien jullie nog eens wat kolen in die kachel, ik bevries zowat!’, ‘Jongen, doe toch je kraag omhoog, je zou nog kou vatten!’, ‘Fijn moeder, zo'n kop chocolade, lekker warm!’
‘Lekker warm? Man, 't is om te stikken! Van mij kun je die winter cadeau krijgen. Acht-en negentig graden in de schaduw, ik smelt gewoonweg!’ ‘Gaan jullie mee zwemmen, vanmiddag, dan koel je tenminste een beetje af!’, ‘Boy, schakel die ventilatoren eens in en vraag den djongos eens of hij nog's een ijskoude whiskey wil brengen!’ zei Indië en dacht aan Holland, waar het in deze tijd zo heerlijk koud kon zijn.
De Nederlanders in Indonesië en de Nederlanders in Nederland, hoe vol van tegenstellingen waren hun levensomstandigheden en hoe ver waren zij van elkaar verwijderd. En toch er was een brug, die hen geregeld in nauw contact met elkaar bracht, die wereld-omroep PCJ, het volgende avontuur, dat de Hobby Club tegemoet ging.
Na een lange, prachtige autorit over de Veluwe en door het Gooi arriveerden de jongens van de Hobby Club 's avonds om half acht in Hilversum, waar ze bij Heck gingen eten. Dick ontdekte op de leestafel het Algemeen Handelsblad en daarin stond met grote koppen en prachtig opgemaakt het artikel, over Philips. Dick ‘straalde’, toen hij het zag, temeer daar geen enkel blad van de nieuwe vindingen van Philips gewag maakte.
Om vast in een Indische stemming te komen, bestelde de Hobby Club nasi-goreng, dat heerlijke gerecht van de Indische rijsttafel. De jongens genoten van de gebakken rijst en de pikante smaak van de sambals, de kleine gehaktballetjes oftewel ‘prikkedelletjes’, de fijn-gesnipperde eierkoek, de sateh'tjes, stukjes geroosterd vlees op een stokje en de
| |
| |
kroepoek, de dunne, brosse koeken van garnalenmeel, waarvan je wel een hectare op kon. Als toetje aten ze elk een besuikerde pannekoek. Toen ze klaar waren met eten, was het nog te vroeg om naar PCJ te gaan, terwijl het te laat was voor een bioscoop. Wat zouden ze doen?
Terwijl ze zaten te beraadslagen, zagen ze hoe de zaal, waar het eerst stil was, steeds voller werd en merkwaardig genoeg waren bijna alle bezoekers jonge mensen. De Hobby Club snapte er niks van. Om half negen begon ze er meer van te begrijpen, want op het podium verschenen heren met witte jasjes, die druk in de weer waren met muzieklessenaars, met trompetten, saxofoons, trombones, clarinetten en een reusachtige drum-installatie. Het bleek een grote band te zijn, waarvan de leden Engels spraken. De verwachtingen van de Hobby Club waren hoog gespannen.
De muziek begon met het zwoele, stemmingsvolle ‘Georgia on my mind’, dat ze allemaal kenden. Wat klonk dat prachtig en wacht eens, was dat niet de ‘signature tune’, de herkenningsmelodie van....? Ja, dat klopte! Hoor maar!!
En waarachtig, van heel ver, waarschijnlijk van de gangen, hoorden de jongens opwindende en virtuoze trompet-improvisaties, die van niemand anders afkomstig konden zijn dan van....?
Nat Gonella!! Daar stond hij, de wereld-beroemde trompetvirtuoos, de leerling van den groten Louis Armstrong, gekleed in een sportief tenniscostuum en met de trompet aan zijn lippen. Wat een verrassing! Werkelijk, de Hobby Club rolde van de ene sensatie in de andere. Dàt was nog eens spelen: een trompet-techniek van heb-ik-jou-daar! Origineel en altijd te herkennen! En wat een leuk, vlot type met zijn geestige snuit en zijn grappige voordracht!
Hoog, heel hoog schetterde de trompet tegen de zware, sonore begeleiding van saxofoons, trombones, guitaar, stringbas en drum. De jongens kenden Nat Gonella van de gramofoon en van de radio, maar hem hier in levende lijve te zien, dat overtrof toch al hun verwachtingen. Het was phenomenaal, dit trompetspel, dat moesten zelfs de liefhebbers van klassieke muziek toegeven, al vonden de echte Jazz-fans, dat Nat Gonella niet haalde bij Armstrong en andere neger-trompettisten. Wat speelde hij gemakkelijk! Rhytmisch wiegde zijn lichaam mee met de maat van de muziek, losjes hanteerde hij de trompet en met schijnbare nonchalance bracht hij de meest fantastische muzikale acrobatiek voort. Ook zong hij met een
| |
| |
donkere, melancholieke stem en aan het einde van elk nummer bracht hij de zaal door een vuurwerk van hoge tonen en trillers in een ware extase. Gek toch, de negentig, in rok geklede leden van het Concertgebouw-orkest en de in 't zwart gestoken zangers en zangeressen van het Toonkunstkoor konden met een model-uitvoering van Beethovens Negende geen groter succes oogsten dan deze in tenniscostuum geklede man met zijn trompet. Het publiek, het jonge publiek, stampte, juichte en applaudisseerde uit alle macht, waarop Nat Gonella in gebroken Hollands voor de ovatie bedankte. ‘And now, swing it boys! Hold that tiger!!’ en in adem-benemend tempo klonk de beroemde Tiger Rag, het klassieke nummer van de jazz.
De avond vlóóg om en hoe! Het ene swing-nummer volgde op het andere, allerlei schlagers uit de goede oude tijd als ‘Dinah’, ‘St Louis Blues’, ‘Bugle Call Rag’ en Nagasaki’ werden weer eens, zij het dan ook in een moderne bewerking, opgehaald en de jongens genoten van de solistische prestaties van Nat Gonella, van zijn guitarist en zanger Jimmy Messini en van het wonder van een saxofonist, Pat Smuts.
Een grote verrassing was het optreden van de vrouw van Nat Gonella, de bekende lady-crooner van de B.B.C.: Stella Moya. Ze was zo zwaar geschminkt, dat ze meer op een pop dan op een mens leek, een pop, die veel weg had van Walt Disney's creatie van Sneeuwwitje. Stella Moya zong prachtig en haar microfoontechniek was àf. Niet alleen het oog, maar ook het oor vond in haar een groot genot en een groot deel van het jonge publiek was dan ook ‘weg’ van haar.
Na het swing-music-festijn dronken de jongens nog een kop sterke koffie tegen de slaap, rekenden af en gingen op weg naar de studio van PCJ. Genoeglijk babbelend wandelden ze door de koude, stille Hilversumse straten en na enig zoeken bereikten ze de villa, waar de wereldomroep gevestigd was.
Leo belde aan en er werd opengedaan door iemand die zich joviaal voorstelde als ‘Van Heukelom’. Het bleek, dat hij de scepter over de contrôle-kamer zwaaide. Mijnheer van Heukelom schrok even toen hij het grote aantal bezoekers zag, maar zijn ‘Kom binnen, hoe meer zielen, hoe meer vreugd’ was er niet minder hartelijk om. In de gang ontdeden de jongens zich van hun jassen en daarna volgden ze mijnheer van Heukelom naar de contrôlekamer.
Zoiets moest de Hobby Club ook nog eens hebben, zo'n con- | |
| |
trôlekamer met wanden van celotex en met grote, dubbele, geluiddichte vensters, waardoor je in de sprekersstudio kon kijken. En dan de rest: de uitgebreide tegel- en contrôlepanelen met hun vele signaallampjes, draaiknopjes en milli-ampère-meters, de versterkers en de gramofoons.... wie weet kon de Hobby Club ook nog eens zoiets maken.
Een grote Philips kortegolf-ontvanger met een bereik van 5-550 meter werd ingeschakeld en even later hoorden de jongens het ruisen van de draaggolf van de zender in Huizen. Om precies 0.20 uur zette mijnheer van Heukelom één van de pick-ups op het Wilhelmus en begon de uitzending, die bestemd was voor West-Indië. De Hobby Club verwonderde zich er over dat de wereldomroep zonder omroeper was, maar die verwondering duurde niet lang, want plotseling weerklonk buiten een zwaar geronk, een angstwekkend gepiep van remmen, de klap van een haastig dichtgeslagen portier, hoorden de jongens in de gang snelle voetstappen, zagen ze een slanke mannenfiguur de sprekersstudio binnenschieten....
Zoals gewoonlijk kwam de wereld-beroemde wereld-omroeper Edward Startz op het laatste nippertje, maar.... toch nog altijd op tijd, want toen de laatste tonen van het Wilhelmus voorbij waren, sprak een heldere stem uit de luidspreker: ‘goedemorgen, goedemiddag en goedenavond, dames en heren luisteraars....’ gevolgd door een serie aankondigingen in het Nederlands, Engels, Frans, Duits en Spaans. Startz vertelde den luisteraars in de tropen hoe koud het in Holland was en zei o.m., dat hij al twee keer met zijn wagen op de gladde wegen geslipt was. De jongens voelden onmiddellijk, dat Startz in zijn element was. Met een ongewone radheid van tong, maar toch steeds duidelijk verstaanbaar, lichtte hij de luisteraars in over het programma en wenste hij hun een goede ontvangst toe. Zijn stem was in hoge mate helder, pittig en aantrekkelijk.
Even later, toen de gramofoonplaat het werk had overgenomen, stelde mijnheer van Heukelom de jongens van de Hobby Club aan Edward Startz voor. Deze vond het erg prettig die nacht zo'n vrolijk stel jonge kerels op bezoek te hebben en al gauw ontspon zich een allergezelligste conversatie, waarbij de twee gastheren af en toe even wegholden: mijnheer van Heukelom om een nieuwe plaat op te zetten en Startz om aan te kondigen. Het was een knus gedoe: de muziek, de draaiende gramofoons, de warmte, de technische installatie en de interessante conversatie en dat alles op een tijd, dat heel Nederland
| |
| |
onder de dekens lag: de jongens genoten er van. Ze moesten uitvoerig over hun club vertellen en hoe hun enthousiasme bij beide heren in de smaak viel, bleek wel toen mijnheer van Heukelom aan Leo vroeg of de Hobby Club de zender soms wilde bezichtigen. Nou en of! Dolgraag zelfs!! Mijnheer van Heukelom belde de zender op en deelde den jongens mee, dat ze de volgende middag verwacht werden. Tijdens het telefoongesprek kwamen de jongens op het grappige idee, dat wat hier gesproken of op platen gedraaid werd, ook per telefoonlijn naar Huizen ging, daar werd uitgezonden en dan via de aether als radiogolfjes naar de studio terugkeerde en door de ontvanger weer in klanken werd omgezet. Omslachtiger kon het niet.
- Toch wel, zei Startz, soms relayeert de zender PMA te Bandoeng ons programma en als ik daarop afstem, hoor ik mijn eigen stem via een omweg van meer dan 20.000 kilometer. Bij het tikken van een klok kun je horen, hoe lang de radiogolfjes met hun snelheid van 300.000 kilometer per seconde over die reuze reis doen: bijna één tiende seconde.
Vóór de jongens het wisten, was Startz al weer verdwenen om het nu volgende onderdeel van het programma aan te kondigen:
- En nu, luisteraars, hoort U de serie ‘Van Dam tot Rembrandtsplein’ de wekelijkse causerie van den heer S. de Vries van het Algemeen Handelsblad. De heer de Vries....
- Neen, maar, riep Dick uit. Is dat even toevallig? Dat is mijn vader, mijn eigen vader. Ik wist wel, dat hij elke week voor PCJ spreekt, maar dat is altijd onder schooltijd en ik wist niet dat het 's nachts nog eens uitgezonden werd. Maar ssst.. 's horen wat hij vertelt....
- Dames en heren. Als in de zomer de zon brandend heet boven de stad staat, of wanneer in de herfst najaarsstormen gieren door de straten, des winters sneeuwbuien neerdwarrelen, guurte en donkerte heersen, in de lente het prille groen schuchter aan de bomen verschijnt, - onder alle omstandigheden blijft Amsterdam zijn gans eigen karakter behouden. Want hoe ook de elementen woeden, welk jaargetijde de kalender aanwijst, de stad behoudt immers altijd haar onveranderlijk beeld. Het moge onder een bepaalde verlichting, in een zeker kleed neg weer mooier voor de dag komen dan gewoonlijk, steeds heeft het zijn eigen cachet, dat zozeer en terecht de bewondering van landgenoot en vreemdeling opwekt. Ik moet U eerlijk zeggen, dat ook de stadsgenoot zelf
| |
| |
telkens weer opnieuw door al dat wonderlijke, al dat speciale, diep getroffen wordt. 't Is merkwaardig hoe vaak men van geheide Amsterdammers, die dag in, dag uit in de stad zijn, hoort spreken over het treffend schone, het innig-eigene van de stad hunner inwoning. Zo ergens, dan is op gezonde manier de locale trots bij den Amsterdammer diep geworteld. Hij houdt zijn stad in het hart omsloten, de stad met haar grijze luchten, haar grachtengordels met lantaren- en bomenrijen, haar watervlakten aan de peripherie, haar parken en nieuwe woonwijken, de stad met de glans en glorie van een veelzeggend historisch verleden, met monumenten van meesterlijke oude kunst, maar waar ook de polsslag van het moderne leven onstuimig slaat, waar de zakenwereld de toon aangeeft en de kunst van de nieuwe tijd een groot aandeel heeft in de geschiedenis van de dag....
- Hoe vaak droomde ik-zelf in Indië niet van de oude stad met haar grachten in de avond met onafzienbare rijen lantarens langs de gestrekte wallekant, alle in even lange rijen weerspiegelend in het water!
- Zo ooit, dan komt de schoonheid van de stad het overtuigendst uit als een hoge grijze lucht zich welft over Amsterdam. Wandel dan van de Leidse straat het Leidse plein op en zie hoe de contouren van de fijn-gespitste Koepelkerk naast het Vondelpark afsteken tegen het egale lood van de hemel, - en ge weet, dat ge zijt in de stad van Rembrandt en Breitner. Hoor, hoe in tijden van droefenis en vreugde de talrijke klokketorens hun klanken doen neerdalen over alle wijken en ommelanden, - en ge weet, dat de stem der stad er eene is van rein-zilveren welluidendheid.
- Om het bijzondere van déze stad te vinden, behoeft men niet te zoeken naar de curiositeiten. Wel vindt men ook die in ruime verscheidenheid, maar in tegenstelling tot tal van andere steden vòrmen die niet het stadsbeeld, bepálen deze niet de plaats die de gemeente inneemt onder haar zusteren, neen, ze zijn slechts een onderdeel van het grote en grootse geheel, - de ornamenten -, en het monument zelf is de stad zelve, die ook zonder die ornamenten monument zou blijven!
- Zo beschouwen wij Amsterdammers zeker onze klokketorens niet als curiositeiten, al zal menig niet-hoofdstedeling dat wèl doen. Onze carillons behoren immers onafscheidelijk naar ik reeds mocht opmerken, bij het beeld van Amsterdam. Ze spreiden elk half en heel uur hun klanken over straten en pleinen en hun melodieën zijn ons innig vertrouwd geworden
| |
| |
en er zonder zou de stad eenvoudig gestorven zijn. (Hier weerklonk een gramofoon-opname van een Amsterdams carillon). Als er zijn nationale vreugde of rouw, spreken de klokken de taal van die vreugde en die rouw direct tot ons hart, en ons hart spreekt op zijn beurt weer uit die torenklanken....
- En onze grachten, rekenen wij die tot de curiositeiten? Maar onze maatstaf zij ten deze niet beslissend, want waarlijk, waar ter wereld vindt men iets dergelijks? Een zeldzaam voorbeeld van meesterschap van oude stedenbouwers, die aanleg van gordel na gordel van met bomen omzoomde kanalen. En gelukkig zijn de nieuwe stedenbouwers dat voorbeeld blijven volgen. Andere grachten snijden weer de naar de heren, keizers en prinsen genoemde, en duizenden bomen worden weerspiegeld in het water, honderden bruggen liggen met brede bogen over al die grachten. Een majestueus schouwspel, zo'n gracht in volle zomerweelde, als een ver en vol bos staan de bomen langs de wallekant; de herenhuizen herinneren aan vroegere koopmansheerschappij....
- En in het Noorden weerspiegelt het brede water van het IJ de schepen, die de naam van de stad uitdragen naar alle delen der wereld, terwijl in het zuiden de Amstel de boten van de binnenvaart een veilige ligplaats biedt.
- Onafzienbaar is de reeks van curiositeiten. Ik behoef maar een greep te doen om diep te beseffen hoe ontelbaar vele ik moet overslaan. Wie bezoekt in onze stad bijvoorbeeld niet het merkwaardige restaurant, waar reeds onze vaders kwamen en dat de Poort van Cleve heet, waar de beroemde ‘echo’ alle bestellingen dwars door de grote zaal heen luide herhaalt en waar de biefstuk met aardappelen een internationale naam en faam heeft. Ik hoop U in Indië niet al te verlangend te maken als ik U even een geluidsbeeld geef van de Poort. (Het nu volgende geluidsbeeld klonk zo echt, dat de luisteraars de biefstuk in Holland ongetwijfeld ‘roken’).
- De jongste aanwinst op het gebied van restaurants vormen de cafétaria's, waar men voor weinig geld veel en zeer behoorlijk kan eten, gezeten op krukken aan lange toonbanken, waarop al het brood en de belegsels en wat er verder bijbehoort, staan uitgestald, zodat men maar hoeft aan te wijzen wat men hebben wil.
- Van ouds behouden hebben we onze vermaarde caféterrassen, - die men bijvoorbeeld in Engeland zo node mist -, op elk plekje van een brede straat of van een plein, waar er maar even enigszins behoorlijk ruimte voor is; en
| |
| |
niet alleen in de binnenstad, maar ook in alle buitenwijken en aan de waterwegen langs de stadsrand. Ik weet niet of die terrassen in een Baedeker staan, maar wel weet ik, dat in een Baedeker ontbreekt het allermerkwaardigste café, dat Amsterdam heeft. Wat in geen Baedeker staat is vaak juist het interessantst. Ik bedoel in dit geval het cafétje ‘Het Stuivertje’ op het Waterlooplein. Nooit van gehoord? Ik geloof U.... maar volg me dan, ik breng U er heen. Geen weidse zalen zult U er vinden, want Het Stuivertje is niets anders dan een kleine marktkroeg, die 's nachts om vier uur open gaat om den vroegen marktkooplieden van het Waterlooplein wat te eten en te drinken te bieden.
- Nu heeft Amsterdam op een enkele artistenclub na geen nachtcafés, maar wàt er dan nog 's nachts open is, sluit onherroepelijk volgens de desbetreffende voorschriften om vier uur, het tijdstip, waarop ook de bals en partijen in de grote hotels en restaurants moeten eindigen. Maar na vier uur? Waarheen? Juist na een fuif wil men nog wel een klein nafuifje, een extra verzetje, iets anders dan gewoonlijk om weer een beetje op zijn verhaal te komen desnoods. Nog een hapje en een drankje. Dan biedt Het Stuivertje curieuze uitkomst, immers: heel anders dan anders. Dan ziet ge na vier uur de gasten in deftig avondtoilet per auto voorrijden op het overigens niet bepaald deftige Waterlooplein en men gaat temidden van de drukke marktkooplieden nog een broodje met vlees eten, een kop koffie of een glas bier tegen civiele prijzen drinken, aan kale tafeltjes op wat wankele stoelen. En men is een sensatie rijker, waarvoor men niet naar Parijs hoeft te gaan.
- Iets anders op het gebied van het curieuze vormen des avonds de Jordaan-cabarets, smalle kroegjes in smalle Jordaanstraatjes, waar liedjes gezongen worden, die overigens niets specifiek Jordaans hebben, waar het bier goedkoop is en waar iedereen meezingt en deint en een Jordaan-claque voor de juiste aankleding zorgt. Een soort Amsterdams Montparnasse derhalve. U kent nu de adressen en als U in Amsterdam komt en 's nachts om vier uur nog niet naar huis wilt, dan weet U ook Het Stuivertje te vinden. En dat is meer dan een stuivertje waard.
- Ik noemde de marktlieden die in Het Stuivertje komen en in dat verband mag ik toch ook wel tot de Amsterdamse curiositeiten de Amsterdamse markten rekenen, waar de volkshumor zo te kust en te keur te beluisteren valt, waar
| |
| |
eens nu wijlen professor Kokadorus triomfen oogstte. Als voorbeeld het Amstelveld, waar nu nog tal van standwerkers een groot gehoor vinden als ze hun waren met allerlei grollen en kwinkslagen aanbevelen en er steeds in slagen de burgers te overbluffen. We luisteren even (gramofoonopname van een standwerker).
- Wat al reeksen merkwaardigheden vindt men op zo'n Amsterdamse rondgang en 't spijt me dat ik reeds het eindpunt van de wandeling in zicht krijg. Mijn tocht brengt me nog even over de Dam, waar vroeger de nu overleden poppenkastvertoner Kabalt de jeugd vermaakte, wiens plaats nu is ingenomen door zijn collega Van Hemert. En de Amsterdamse jeugd leeft ook hier mee met Jan Klaassen en Katrijntje.... (gramofoonplaat van de poppenkast).
- Even nog ten afscheid met een taxi naar het Rijksmuseum, waar ik mij nog eens weer verdiep in de wonderen en de onvergetelijke schoonheid van Rembrandts meesterwerken, - en dan heb ik ook in deze causerie het aller-, allermooiste van Amsterdam als lest best vermeld: Rembrandts kunst, want meer dan iets anders is Amsterdam de stad van Rembrandt, en in al haar aspecten zal onze stad er voor zorgen tot in lengte van dagen die erenaam waardig te blijven. Met deze verzekering moge ik mijn causerie besluiten. Ik dank U.
Het was voor Dick een merkwaardige gewaarwording om de rustige, hem zo vertrouwde stem van zijn vader te horen, die door de radio toch heel anders klonk dan hij gewend was. Wonderlijk toch, dat zijn vader, die hem gisteren, neen, eergisteren nog een goede reis had toegewenst en die nu al lang onder de wol lag, dat die daarnet mensen, die duizenden kilometers van hem verwijderd waren, verteld had van de stad, die hem zo dierbaar was. En nog wonderlijker werd 't als je bedacht, dat de vaderlijke stem in die glanzende zwarte platen zat opgeborgen en dat die op haar beurt weer in grote, ronde blikken werden opgeborgen. Niet alleen groenten en vlees in blik, maar ook vaders in blik: modern kannibalisme.
De andere jongens, die ook met aandacht geluisterd hadden, feliciteerden Dick met zo'n vader, die radiolezingen hield, een deel van de krant volschreef, die iedereen, van de brandweerman tot de leidende persoonlijkheden, in stad en land kende, en die zoveel voor de Hobby Club had gedaan.
- Hier, zei mijnheer van Heukelom, terwijl hij Dick twee platen overhandigde, omdat het je vader is.
| |
| |
- Oh, dank U wel, mijnheer van Heukelom! zei Dick verrast.
- Weet je wat we nu moesten doen, zei Fred, we moesten een film bij die causerie maken, een filmpje over Amsterdam. Dat heb ik altijd al willen doen, maar ik had geen geschikt gegeven. Van de zomer, Taco, dan gaan we een cameraman van jou maken en beginnen we met een filmpje over Amsterdam.
- Als onze ideeënfabriek dan toch begint te draaien, zei Leo, dan kan ik jullie zeggen, dat die opnamen van het Amstelveld niet zonder gevolgen zullen blijven. 'k Ben benieuwd naar wat m'n fiets er van zal zeggen.
Je fiets? Zoals gewoonlijk kondigde Leo een nieuw plan in raadsel-vorm aan. Dat hield de spanning er in en daarom nam niemand hem deze gewoonte kwalijk. Bovendien opperde hij nog een idee, dat van direct belang voor de Hobby Club was.
- Mijnheer van Heukelom, vroeg Leo, wij zijn ook bezig met het opnemen van gramofoonplaten. Als we nu eens een goede reportage van ons clubleven maakten en die aan PCJ stuurden, gelooft U dan dat die platen worden uitgezonden?
- Dat kan ik je niet met zekerheid zeggen, antwoordde mijnheer van Heukelom, maar als jullie er werkelijk iets goeds van weten te maken, dan geef ik jullie een goede kans. Weet je wat je doet: probeer 't en laat mij weten, wanneer jullie de platen opsturen, dan zal ik zien wat ik voor jullie kan bereiken. Ik vind 't anders een aardig en origineel idee.
- We zullen de Hollanders daar in de verte eens iets laten horen, waarvan ze tranen in hun ogen krijgen, zei Startz, een stukje onvervalste ‘local color from the old country’: een opname van kwakende kikkers in een Hollandse boerensloot. Een gevoelig speechje ter inleiding en de emotie kan beginnen.
De jongens van de Hobby Club kregen ook tranen in hun ogen, toen ze het kikkerconcert hoorden, maar niet van heimwee en ontroering, maar van 't lachen. Na het ge‘kwèk-kwèk’ volgde een cabaretprogramma, dat 's middags op platen was opgenomen en daarmee was het speciaal voor West-Indië bestemde programma afgelopen. Nu kon Startz zijn phenomenale talenkennis tonen en in zeven verschillende talen kondigde hij ten behoeve van de vele rassen en nationaliteiten in Noord- en Zuid-Amerika de gramofoonplaten aan. Op rekken lagen vele duizenden gramofoonplaten, zodat hij voorlopig ‘voort’ kon.
Tussen de aankondigingen door vertelde Startz van zijn
| |
| |
‘wereld-omvattende’ werkzaamheden. Hoe hij in 1934 een reis naar Indië had gemaakt om daar de Nederlanders op te wekken de Phohi-uitzendingen financieel te steunen, van de voldoening, die er van uitging om verren en eenzamen Nederlanders gelukkige uren te bezorgen en van de duizenden brieven, waarin dezen hun dank betuigden. Als de jongens zelf eens wat van die brieven wilden doorkijken....
‘Kloenkoeng, klein binnenplaatsje op Bali met drie Europese gezinnen. Geen gas, geen electriciteit, geen schouwburg, geen bioscoop, maar wèl radio, zij 't dan ook maar erg kort, een paar dagen pas. Wat een genot zo ver van alles en allen in het oude land en er door Uw omroep in zo nauw contact mee te staan....’
‘De zware dagen in het oerwoud hebben één lichtpunt, de uitzending van de Phohi en telkens wanneer wij het oude volkslied horen, voelen we een zekere ontroering en danken wij God voor het wonder, dat radio heet....’
‘Wij zijn twee Hollanders en wonen geïsoleerd in de wildernis. Wij zijn eenzaam, want de enige Hollandse familie in onze omgeving woont drie uur met de auto van ons vandaan. Maar wij hebben een Philips en in Holland is PCJ. Begrijpt U waarom wij ons niet eenzaam voelen en onze zware taak blijmoedig vervullen?’
‘Zondagavond zaten wij met zijn dertigen in de soos om de luidspreker, hier in Balikpapan. In het Olympisch Stadion in Amsterdam speelde Holland tegen België. Bij de eerste goal voor Holland leek het of de soos werd afgebroken en de Indonesiërs begrepen niet, waarover die blanda's zo'n drukte maakten. Ieder ander begrijpt het wel: wij waren er bij! Lang leve PCJ!!’
‘En als we 's avonds het “In Holland staat een huis” horen, dan sluiten we onze ogen en weg is onze heimwee. Dan zijn we in gedachten weer in Holland en bezoeken we via Uw geluidscamera weer alle plekjes in Holland, die ons zo dierbaar zijn en waarnaar we soms zo smartelijk verlangen. U brengt ons terug naar ons geliefd geboorteland; bijgaande postchèque is slechts een fractie van onze dankbaarheid....’
‘Even een kattebelletje om U te melden dat de uitzending van tante Mary op 6 December hier te Semarang door ons goed ontvangen werd. Jammer genoeg lag haar kleinste luistervink Freddie al in zijn bedje te dromen van den goeden Sint. Toen we hem vertelden, dat tante Mary hem van uit het bekende huis in Huizen had toegesproken, was hij zichtbaar
| |
| |
verrast. Hij en allen vinden, dat er aan de Kerstboom veel kleine verrassingen voor de Phohi moeten komen, waarom ik er ingesloten één bijvoeg....’
Daar ratelde de telefoon. Mijnheer van Heukelom ging er heen, noteerde iets en zei even later tot de jongens:
- Een telegram uit Paramaribo: ‘Dank voor diner en rondwandeling in Amsterdam stop alles uitstekend ontvangen stop geluidssterkte enorm....’ Dat zal je vader leuk vinden, Dick. Ik zal hem morgen het telegram sturen.
‘Happy station is a wonder’, ‘PCJ is star-station of the world’, ‘Dear Mr. Startz, your work is one of peace and happiness’ - de ene loftuiging na de andere kwam den jongens onder ogen, soms met waardevolle gegevens en serieuze ontvangst-rapporten, andere met bijna overdreven woorden van bewondering en dankbaarheid tot huwelijksaanzoeken toe. En terwijl zij lazen, knoopte Startz nieuwe vriendschapsbanden aan en beantwoordde hij op vlotte, sympathieke en geestige wijze luisterrapporten. Startz deed dat in Spaans, Portugees, Italiaans, Frans en Engels; had hij het eerst tegen signor Mazotti op Cuba, even later sprak hij tot Mr. o'Conelly in Mexico City, daarna tot monsieur Maunoir in Valparaiso en dan weer, heel nuchter, tot een zekeren Jansen op Curaçao. Af en toe ontroerde de jongens het denkbeeld, dat deze omroeper zijn opbeurende woorden tot eenzame mensen over de hele wereld sprak en zij konden zich levendig voorstellen hoe daar vrienden van ‘happy station’ in verre oorden met spanning het ogenblik afwachtten, waarop over de wijde wereldzeeën een persoonlijk tot hen gerichte boodschap kwam aanzweven.
Nooit zouden de jongens van de Hobby Club vergeten, hoe ze in deze koude winternacht naast de microfoon hadden gezeten, die als het oor van de wereld de stem van Nederland doorgaf aan alle volkeren, van Wladiwostok tot Kaapstad, van Vuurland tot Japan. Ze waren diep onder de indruk van dit bescheiden en tegelijkertijd zo grootse omroepbedrijf en toen ze dan ook tegen een uur of drie afscheid namen, waren ze één en al dankbaarheid tegenover hun vriendelijke gastheren. Als herinnering aan deze waarlijk onvergetelijke nacht mochten ze een prachtig geïllustreerde kalender van de wereldomroep en een foto van Startz voor de microfoon met zijn handtekening er op meenemen.
Van slapen in een jeugdherberg kon wegens het late uur niets komen, een hotel kon Bruintje van de Hobby Club niet
| |
| |
trekken en daarom begaven de jongens zich door de koude, donkere nacht naar hun touringcar, die op een stil plekje geparkeerd stond. En een agent, die een uur later langs de eenzame touringcar liep te surveilleren, vermoedde niet dat daar binnen bijna veertig jongens zich kronkelden en draaiden in wanhopige pogingen om in slaap te vallen. Hun bodies viel het moeilijk zich naar de vorm van de anders zo comfortabele fauteuils te richten en hun geest verzette zich tegen Klaas Vaak, omdat ze zoveel beleefd hadden. Alleen de chauffeur, gewend als hij was om af en toe in zijn wagen een uiltje te knappen, lag over het stuur geleund te snurken. Gelukkig was de touringcar goed verwarmd, zodat de jongens geen kou hoefden te lijden. Veel slapen deden ze niet, maar voor één nacht hinderde dat niet. Toen de zon opkwam, besloten ze een wandeling over de hei te gaan maken om hun slaap kwijt te raken. Dat werd een frisse beweging en ze waren blij, toen ze in een café een kop hete koffie konden gaan drinken. Later kochten ze bij wijze van ontbijt wat krentenbroodjes en volkomen opgefrist arriveerden ze om half elf in de grote omroepstudio aan de 's Gravenlandseweg. Hier, dat voelden ze onmiddellijk toen ze de monumentale, uiterst moderne hall binnenkwamen, wachtte hun de perfectie op omroepgebied.
Perfectie, dat was het juiste woord, toen ze werden rondgeleid. De jongens, die nu toch al heel wat op technisch gebied hadden gezien, stonden af en toe paf van de volmaakte technische inrichting der studioruimten en contrôlekamers. Na enig nadenken begrepen zij waarom een omroepbedrijf als dit ‘af’ moest zijn. Elke storing plantte zich immers honderdduizendvoudig voort naar de Nederlandse huiskamers en dat moest tot elke prijs vermeden worden. Als hier buiten een vliegtuig of een auto ronkte, dan mochten de luisteraars daar geen last van hebben. Daartoe waren de studioruimten als het ware onder een reusachtige stolp gebouwd en hadden zowel de studio's als de stolp hun eigen fundering, die door zand, dat alle trillingen smoorde, van elkaar gescheiden waren. Zag je in de studio's ramen, dan waren het dubbele ramen; de versterkers waren in tweevoud uitgevoerd en overal was de techniek te hulp geroepen om technische storingen te vermijden. Stond je voor de glazen omroepcel, dan zag je den dienstdoenden omroeper enkele decimeters van je af spreken, maar horen deed je niets. En ging je een studio binnen, dan dacht je een kluis van De Nederlandsche Bank binnen te gaan, zo zwaar en dik was de deur, die toegang verleende. In dit be- | |
| |
drijf, dat ten doel had geluiden te produceren, werd alles gedaan om het geluid te weren en al het mogelijke geluidloos te doen verlopen, b.v. door middel van tableaux met licht signalen.
Interressant was de wijze, waarop men hier in een hand-omdraai de acoustiek kon veranderen. De wanden van de studio werden gevormd door luiken of driezijdige prisma's, die om hun as draaibaar waren en waarvan één zijvlak met hard hout, één kant met een geperste vezelstof en de derde kant met asbest-vezels bekleed was. Werd het harde hout vóór-gedraaid, dan was de acoustiek hard; met de asbest-bekleding ontstond een zachte acoustiek en met de andere vezelstof een middelsoort. In de kleine hoorspel-studio waren de wanden bekleed met een stof, die het geluid in zo sterke mate absorbeerde, dat in 't geheel geen terugkaatsing en dus ook geen nagalm ontstond, waardoor een volkomen ‘dode’ acoustiek verkregen werd, die geheel overeenkwam met die in de buitenlucht.
Een idee om na te volgen vormden de lange, uitschuifbare en in alle richtingen draaibare en verstelbare hengels, waaraan de bandmicrofoons waren opgehangen. De constructie en uitbalancering er van waren betrekkelijk eenvoudig en de Hobby Club besloot zelf ook eens iets dergelijks te gaan maken. Grote belangstelling hadden de jongens voor de bespiedingsruimten, kleine vertrekjes met dubbele ruiten tussen de studio's, van waar de geluidstechnici, eventueel aan de hand van de partituur en naar de zichtbare aanwijzingen van den dirigent de muziekuitzendingen tot in de puntjes konden regelen.
Het neusje van de omroep-zalm vormde de technische afdeling van de studio: de apparatenkamer, waarin tal van microfoon-, pick-up- en lijnversterkers stonden opgesteld; de gramofoon-opnamekamer met een magnifieke collectie van kostbare snij-apparaten en, als lest best, de centrale contrôlekamer met de grootste en meest gecompliceerde verzameling van draaiknoppen en milli-ampèremeters, die de Hobby Club ooit bijeen had gezien. Met de grootste bewondering volgden ze de manipulaties van den technicus, die helemaal niet ‘duizelde’, zoals je misschien zou verwachten, maar rustig en handig het verkeer van binnenkomende en uitgaande stroompjes regelde en controleerde.
Bijzonder aantrekkelijk was de geluiden-studio, waar de meest uiteenlopende geluiden voor hoorspelen gefabriceerd konden worden. Hier kregen de jongens tal van waardevolle
| |
| |
tips hoe je met cocosdoppen, houten blokjes, ijzeren platen, rolschaatsen en bakken met grint allerlei geluiden kon nabootsen. Hoe leuk deze geluidenfabricage ook was, bij voorkeur werden geluiden van platen, die speciaal voor omroepdoeleinden in de handel werden gebracht, gebruikt. Tot slot van hun rondgang begaven de jongens zich nog door een onderaardse gang naar de grote concertstudio, die volgens de modernste acoustische opvattingen gebouwd was en enige gelijkenis met de vorm van een viool vertoonde.
Ook in dit grote omroepbedrijf waren de jongens van de Hobby Club zeer getroffen door de hartelijke wijze, waarop zij ontvangen werden, en in een dankbare stemming namen zij afscheid van hun geleider. Heerlijk toch, die medewerking en belangstelling, die ze overal ondervonden, te meer, omdat ze zo ontzettend veel vragen stelden.
Nadat de jongens zich te goed hadden gedaan aan de lekkernijen van een broodjes-met-vlees-winkel, zochten ze hun ‘Hobbybus’ weer op, die hen naar het dessert van hun technische feestmaaltijd bracht: de PCJ-zender in Huizen.
Tot hoog boven het vriendelijke Zuiderzee-dorpje met zijn fleurig rode daken verhieven zich de zendmasten, die bij hun oprichting zoveel opzien hadden gebaard. De jongens hadden nu al heel wat gezien op dat gebied: de vele tientallen zendmasten van Kootwijk met hun verschillende vorm en grootte, en de ‘zelf-stralende’ zendmast van Hilversum, waarvan de voet op één glazen isolator rustte. Maar wat ze hier aanschouwden, overtrof al dat andere: het draaibare antennesysteem van ‘happy station’! Hier zagen ze twee houten zendmasten op wielen, die over een cirkelvormig stelsel van rails met een diameter van meer dan 50 meter konden rond-rijden. Wat hadden die witte bordjes er omheen te betekenen? ‘Kaapstad’, ‘Batavia’, ‘Tokio’, ‘Paramaribo’ en ‘New York’ stond er op, zoals een wegwijzer van de A.N.W.B., de richting van Hilversum, Bussum, Huizen en Amersfoort aangaf.
‘Snap je dat nu juffrouw Snip, snap je dat nu juffrouw Snap?’ speelde den jongens als trouwen luistervinken door 't hoofd. In de millioenen fijne kronkeltjes van de grijze brij, die hersenen heette, dwarrelden stroompjes van denken en nog eens denken, maar zonder resultaat: een telefooncentrale, waarvan alle juffrouwen in slaap waren gevallen, zodat geen aansluiting verkregen kon worden. Toen ontwaakte één van die juffrouwen.... contact.... aansluiting.... en Leo ging een licht op.
| |
| |
- Een draaibaar antennestelsel met richt-effect, dat de radiogolven als een ‘beam’ in één bundel uitstraalt, in één richting.... de richting die de bordjes aangeven. Door het antennestelsel b.v. in de richting van Kaapstad te draaien, reizen de radiogolven als de stralenbundel van een schijnwerper naar Zuid Afrika.
- Een tien met een griffel, Leo! zei Dick. Zullen we maar naar binnen gaan?
Even later zat de Hobby Club te wachten in een vertrek, dat heel vroeger als studio was gebruikt. Volgens de ouderwetse opvattingen in zake acoustiek was het bekleed met dikke tapijten en gordijnen en als aandenken aan die goede oude tijd prijkten op zware, houten standaards twee marmerblok-oftewel Reiss-microfoons. Na enkele minuten kwam een, kleine, onaanzienlijke in overall geklede man binnen, die zich aan de jongens voorstelde en hun vertelde, dat in dit vertrek de koningin en prinses Juliana Indië hadden toegesproken. In sobere bewoordingen verhaalde hij van de pioniersarbeid der Nederlandse ingenieurs, die zich destijds met hun geslaagde kortegolf-telefonie-verbindingen de afgunst van de hele wereld op hun hals hadden gehaald. Van de onopgesmukte verteltrant ging zo'n suggestieve werking uit, dat de jongens van de Hobby Club volkomen meeleefden met het verslag van pioniersarbeid. In gedachten deelden ze in de successen van de Hollandse kortegolfzenders en bewonderden zij den eenvoudigen, stillen man, die deze zenders nu al zoveel jaren trouw was gebleven en hier leefde als een zeeman op zijn schip, of als een boer op zijn grond.
- Indien U mij wilt volgen.... Over twintig minuten begint de uitzending en daarom zullen we de zender gaan inschakelen.
Een lange gang door, een deur in en de jongens stonden in een geheel door glas omgeven contrôle- en bedieningsruimte, vanwaar ze een prachtig uitzicht hadden over de zaal, waarin over een breedte van wel twintig meter metalen rekken stonden opgesteld, die de apparaten herbergden, welke alle tezamen de zender PHI vormden. De technicus stond voor de tafel met bedieningspanelen, zijn handen aan de metalen draaikrukken, zijn blik gevestigd op de vele meetinstrumenten.
‘Deze man staat daar als een kapitein op de commandobrug van zijn schip’, dachten de jongens van de Hobby Club en lieten hun blik eens aandachtig langs het hele schip gaan:
| |
| |
zeven metalen kasten met lampen, spoelen, condensatoren, transformatoren en andere onderdelen, die van links naar rechts steeds groter werden, voorzien van grote, duidelijk afleesbare meet-instrumenten en via dikke kabels verbonden met de voedingsapparaten en de antenne.
Een zacht, aanzwellend gezoem en een licht dreunen van de grond vestigde de aandacht op de handelingen van den technicus. Deze draaide langzaam en voorzichtig de ene kruk na de andere om, schakelde dan plotseling een of meer handles over, rode, groene en gele signaallampjes flitsten aan en verspreidden een gezellig licht, de wijzers van de kilovolt- en ampèremeters kropen geleidelijk langs de schaalverdelingen omhoog, in de zenderpanelen begonnen de gloeidraden der zendlampen met een licht-rood of fel-geel licht te branden, tal van relais, kwik- en automatische schakelaars klikten en schakelden weer nieuwe circuits in, het gegons werd sterker.... steeds nieuwe geluiden werden hoorbaar.... nerveus trilden de fijne naalden van enkele milli-ampèremeters.... met een mysterieus blauw licht flikkerden de kwikdamplampen aan.... 6000.... 7000.... 8000.... 9000.... 10.000 volt.... de anodestromen stegen.... de spanningen stegen.. de oscillator, de kristaltrap werd ingeschakeld.... eerste frequentieverdubbelingstrap.... tweede verdubbelingstrap.... voorversterkers.... eindtrap.... antenne....
Een zacht ruisen van de Philips-ontvanger bewees, dat de draaggolf van de zender in de lucht was. Maar vóór het geluid, voor de modulatie er op kwam, moest er nog het een en ander bijgeregeld worden. De antenne was beijzeld en dat stelde bijzondere eisen. Toen na zorgvuldig draaien aan diverse knoppen de juiste instelling was gevonden, werden de laagfrequent-versterkers en ten slotte de grote modulator ingeschakeld, waarna het PCJ-klokje zijn gemoedelijk ‘In Holland staat een huis’-melodietje liet horen.
De systematische en overzichtelijke opstelling van de zendertrappen maakte het den jongens gemakkelijk de schakeling van de zender te begrijpen. Hun gids kende alle onderdelen van de zender op zijn duimpje en geen vraag was hem te moeilijk. Hoe of het hier met het electrisch veld gesteld was?
- Dat zal ik je demonstreren. Maak daar, vlak bij de eindtrap, maar eens een pakje sigaretten open! zei de gids tegen één van de jongens.
| |
| |
- Au!!! riep de jongen uit. Ik brand mijn vingers, het zilverpapier wordt gloeiend heet!! Hoe komt dat?
- Inductie van de antennespoel. Hier heb ik wat anders, een neonlamp, die ik los in mijn hand houd. Kijk hoe fel hij licht uitstraalt! Ook al weer een gevolg van het sterke, hoogfrequente veld. Zien jullie het?
Of de jongens het zagen! Vlak bij de eindtrap was het oranje-rode licht het felst en verder af werd het zwakker.
Erg interessant was een rondgang door het ‘plaatstroomapparaat’ van de zender met kanjers van smoorspoelen, afvlakcondensatoren, transformatoren en machtige kwikdamp-gelijkrichtbuizen, die gonzend een mysterieus blauw licht uitstraalden. Ook de machinekamer was uitermate belangwekkend. Hier werd de draaistroom van de ringleiding Naarden - Laren van de P.E.N. door transformatoren met sierlijk gewelfde koelribben en olievulling, en roterende omvormers, op één as gekoppelde motoren en dynamo's, in de voor het bedrijf noodzakelijke stroomsoorten en spanningen omgezet.
Je kon merken, dat de zender maar betrekkelijk weinig uren per dag gebruikt werd en dat men de rest van de tijd besteedde aan onderhoud en reiniging. De tegels van de vloer waren om-van-te-eten en het blanke metaal blonk en spiegelde alsof iemand met een hobby voor poetsen aan 't werk was geweest. De herrie van de snel-rondwentelende ankers der omvormers was oorverdovend en de jongens konden zich alleen verstaanbaar maken door elkaar luid in de oren te schreeuwen. Toch vonden ze het heerlijk, dat lawaai, dat mengsel van brommen, zoemen en gieren. Tezamen met de karakteristieke geur van smeerolie schiep het zo'n echt technische sfeer. Langs de wanden waren hoge metalen panelen, die bezaaid waren met draaiknoppen, schakelhandles, volt- en ampèremeters en tientallen rood- en groen-flonkerende signaallampjes.
In een apart houten gebouwtje was de zender PCJ opgesteld. PCJ was heel anders en veel moderner van constructie dan PHI en was niet in rekken ondergebracht, maar geheel open gebouwd. De eindtrap er van was volkomen symmetrisch en bestond uit twee trotse water-gekoelde zendlampen met elk een vermogen van 100 kilowatt.
- Hoe wordt het koelwater, dat in de anode van de lampen natuurlijk warm wordt, weer afgekoeld? vroeg Poldervaart.
- Loop maar met me mee, dan zal ik 't je laten zien! luidde
| |
| |
het antwoord en buiten gekomen zagen de jongens een houten toren. Het warme water uit de zendlampen viel van grote hoogte naar beneden en kwam daarbij steeds op houten latten terecht, waardoor het uiteenspatte in millioenen druppeltjes, die door hun klein volume natuurlijk snel afkoelden. Meer dan 100 kilowatt aan energie werd door het water uit de zendlampen naar de koeltoren meegenomen en aan de buitenlucht afgegeven.
Ten slotte bezochten de jongens nog het antenne-complex, waarvan de draaibare zendmasten het indrukwekkendst waren. Hoe klein voelden ze zich onder de twee houten kolossen, die ondanks hun hoogte van 60 meter en een gewicht van 16.000 kilo met één handomdraai in beweging konden worden gebracht. Een krachtige electromotor draaide de toren in elke gewenste richting rond, zodat de hoogfrequent-energie van de zender door 24 horizontaal gespannen dipool-antennes in de richting van de bordjes werd uitgestraald.
De jongens vernamen, hoe de ingenieurs vele malen storm en regen getrotseerd hadden en gekleed in oliejassen en zuidwesters in de masten waren geklommen om daar hoog boven de grond de zo belangrijke metingen in de antennes te verrichten. Het kon daarboven aardig spoken en vaak hadden zij zich met alle macht moeten vastklemmen om niet door het stormgeweld te worden meegesleurd. Maar het resultaat van deze stoutmoedige metingen was dan ook een gericht antennesysteem zoals de techniek nog niet gekend had. PCJ werd zo hard ontvangen alsof de zender niet over een antenneenergie van 60, maar van 1500 kilowatt beschikte en dat dankte men aan de nauwe bundeling van de radiogolven.
Toen de Hobby Club in de namiddag huiswaarts reed, speet het den jongens dat deze interessante excursie, die hun zoveel nieuwe en belangwekkende gezichtspunten had geopend, tot het verleden behoorde. Dorstig naar kennis waren ze op reis gegaan, voldaan en met een schat van waardevolle gegevens keerden zij terug. Veel van wat ze geleerd en ervaren hadden zou in het clublokaal worden omgezet in nieuwe grootse experimenten, die op hun beurt weer een belangrijke uitbreiding van de technische installatie van de Hobby Club tot gevolg zouden hebben.
Er was nog meer: deze technische excursie had in de jongens van de Hobby Club het bewustzijn doen groeien, dat zij zonen waren van een land, dat al eeuwenlang unieke presta- | |
| |
ties leverde. Een klein land, dat grote mannen had voortgebracht, kunstenaars en geleerden als Rembrandt, Erasmus, Boerhaave, Van Leeuwenhoek, Huygens, Lorentz en Zeeman, met een volk van koene zeevaarders en van pioniers op elk gebied, van mannen, die al lang vóór het bestaan van Phohi en PCJ er voor zorgden, dat: DAAR OVER DE WERELD KLINKT NEERLANDS STEM!
|
|