| |
| |
| |
Hoofdstuk 8
De dag begon vroeg in het wereldje van jonge mensen, dat Ben Sjemen heet. Elke morgen om zes uur stonden we op. Om goed wakker te worden, deden we een kwartier gymnastiek op het grasveld, gevolgd door een frisse duik in het zwembad. Het koele water verdreef de laatste restjes slaperigheid en als we ons tussen de hoge palmen met een ruige handdoek hadden afgedroogd, voelden we ons kiplekker. En op en top fit!
Palestina is een warm land - het is sub-tropisch - maar de ochtenden zijn vaak fris. Vandaar dat scholen en kantoren hier 's morgens vroeg beginnen en vroeg in de middag eindigen. Om kwart over zeven zaten we al op school - na een ontbijt van yoghurt, brood en vruchten.
Ik heb opnieuw schrijven moeten leren. Want we schrijven hier niet de letters, die in Nederland en in de meeste andere Westerse landen gebruikt worden. Onze letters zijn veel ouder dan deze ‘Latijnse’ letters en ook de taal, die ik hier heb leren spreken, was er veel eerder dan het Latijn. Deze taal is het Hebreeuws...
Latijn en Grieks, zoals die op het gymnasium en lyceum worden onderwezen, zijn ‘dode’ talen. Je kunt er boeken in lezen, maar in de spreektaal worden ze niet meer gebruikt. Dat was ook het geval met het Hebreeuws, de oude Joodse taal, waarin de Tenach, de bijbel, oorspronkelijk is geschreven. De uit Palestina verdreven Joden gingen de taal spreken van het land waar ze woonden en later spraken velen van hen ‘Jiddisch’, een dialect ontstaan uit oud-Duits en vermengd met Poolse, Russische en Hebreeuwse woorden. Afgezien van het gebruik op godsdienstig gebied was het Hebreeuws een dode taal geworden.
Toen Theodor Herzl van een Joodse staat droomde, meende hij dat daar in hoofdzaak Duits, Pools en Jiddisch, Russisch en Engels ge- | |
| |
sproken zou worden. Maar al in zijn tijd waren er mannen met vooruitziende blik, die begrepen dat de Joden uit zovele verschillende landen, die allemaal verschillende talen spraken, in Palestina pas echt weer één volk konden worden als ze zich allen in één en dezelfde taal uitdrukten. En die taal kon en mocht niet anders wezen dan het duizenden jaren oude Hebreeuws!
Aanvankelijk geloofde bijna niemand dat dit mogelijk was; Hebreeuws was immers een dode taal! Maar met hetzelfde idealisme en doorzettingsvermogen, waarmee de jonge pioniers het verdorde Palestina tot nieuwe bloei trachtten te brengen, gingen de voorvechters voor het Hebreeuws aan de slag om de dode taal tot nieuw leven te wekken. Hun strijd was zwaar, maar ze behaalden de overwinning. Wat eeuwenlang in de gewone omgang door geen mens en vijftig jaar geleden slechts door enkele mensen werd gesproken, deze dode taal werd weer levend, springlevend zelfs! Vele honderdduizenden mensen spreken nu weer Hebreeuws, de lessen op school gaan in 't Hebreeuws en er verschijnen hier tal van Hebreeuwse kranten, boeken en tijdschriften.
Dat men weer schrijft en spreekt, zingt en dicht in een duizenden jaren oude taal, is een wonder, dat de wereld op taalkundig gebied nog niet gekend heeft. Maar - om eerlijk te zijn - dit wonder kostte mij, zoals trouwens vele anderen, heel wat hoofdbrekens. Want Hebreeuws is allesbehalve een gemakkelijke taal.
Toen ik in m'n onderduiktijd Engels leerde, vond ik het maar wat prettig dat ‘vader’ in 't Engels ‘father’, ‘pijp’ ‘pipe’, ‘dag’ ‘day’ en ‘goed’ ‘good’ was. In 't Hebreeuws daarentegen kom je geen enkel woord tegen, dat lijkt op een woord met dezelfde betekenis in een van de Europese talen. Maar niet alleen de woorden zijn anders, ook de letters. Het Hebreeuwse alfabet bestaat uit 22 letters en dat zijn uitsluitend... medeklinkers! De klinkers a, o, e, i, u en ij worden natuurlijk wel uitgesproken, maar niet geschreven en als je nu een stel medeklinkers, dat een woord voorstelt, ziet staan, moet je uit jezelf maar weten welke klinkers daarbij horen! Een opvallend verschil met de westerse talen is ook dat je Hebreeuws niet van links naar rechts schrijft en leest, maar van rechts naar links! En een boek begint op de achterste bladzijde!
Hebreeuws: een moeilijke taal, maar... ónze taal en dus deed ik m'n uiterste best het ‘Iwriet’, zoals het Hebreeuws in het Hebreeuws heet, zo spoedig mogelijk machtig te worden. Daarbij werden we ge- | |
| |
holpen door prima leraren en uiterst moderne schoolboekjes. Als je in Nederland Engels leert, is het leerboek geschreven in het Nederlands. Maar de kinderen hier komen uit zovele verschillende landen, dat het ondoenlijk is leerboekjes in even zovele talen te maken. Daarom bedient men zich hier van de meest internationale taal ter wereld: tekeningen! De Hebreeuwse woorden leerden we aan de hand van tekeningen, vandaar dat sommige van onze schoolboeken meer op een beeldroman dan op een leerboekje leken!
‘Alsjeblieft’ is in 't Hebreeuws ‘bewakasja’ (בבקשה), ‘dank je wel’ is ‘toda rabba’ (תןךהךבה), ‘ja’ is ‘kèn’ (בן), ‘nee’ ‘lò’ (לא), ‘goeiemorgen’ is ‘boker tov’ (בקד טוב), ‘goeienacht’ ‘laila tov’ (ל׳להטוב). ‘Geluk’ is ‘mazzal’ (כוול), ‘veel geluk’ ‘mazzal tòv’ (כוול טוב). En תב׳ם, wat is dat? Dat is een woord, dat wij uitspreken als ‘chaweriem’ en dat nu betekent... Leden van de gemeenschap! Kameraden! Vrienden!
Chaweriem... dat waren ook onze leraren! We spraken hen aan met hun voornaam en ze waren onze vrienden en kameraden! Hun lessen waren gezellig en interessant en het hele onderwijs in Ben Sjemen was op en top modern, levendig en boeiend. Natuurlijk werd er op school hard gewerkt, maar dat deden we met pleizier, want het ging hier niet om hoge cijfers te halen of een examenpapiertje te bemachtigen - cijfers werden hier trouwens niet gegeven - doch om onze toekomst en daarmee om de toekomst van het Joodse land! Dat is geen holle leus, nee, zo was echt de stemming hier en zo denken bijna alle Joodse jongens en meisjes in Palestina er over. We wisten dat het wederom tot bloei brengen van het dorre, verwaarloosde Palestina en het scheppen van woonoorden voor onderdrukte en vervolgde Joden in hoofdzaak het werk was geweest van de jonge mensen, die vóór ons waren gekomen. Maar de idealen, die hun voor ogen hadden gestaan en waarvoor zij elk offer hadden gebracht, waren nog lang niet alle in vervulling gegaan. Of bijvoorbeeld het ideaal van een zelfstandige Joodse staat verwezenlijkt zou worden en of deze staat een eervolle plaats onder de andere landen zou innemen - dat zou vooral van óns afhangen. Wij waren er dan ook diep van doordrongen dat we ons met alle kracht aan deze grootse taak moesten wijden. Het onderwijs was daar geheel op ingesteld. Van domweg uit je hoofd leren en van droge, taaie lessen was hier geen sprake! Bij alles wat we leerden, hadden we echt het gevoel van: ja, dat komt me later beslist van pas!
| |
| |
Wat we dan zo al leerden?
Van de talen leerden we in de eerste plaats Hebreeuws en verder Engels en Arabisch! Waarom ook Arabisch, dat allesbehalve gemakkelijk is en ook weer heel andere lettertekens heeft? Omdat de Arabieren onze buren zijn! In weerwil van de gespannen toestand tussen Joden en Arabieren werd in Ben Sjemen alles gedaan om tot vreedzame en vriendschappelijke betrekkingen met de Arabieren te komen. Op school werd dan ook veel aandacht besteed aan de Arabische taal, cultuur en levensgewoonten en wanneer er in het jeugddorp bepaalde feesten waren - zoals het grote feest in het voorjaar als het eerste schaap van onze schaapskudde geschoren werd - dan werden de jonge Arabieren uit de omringende dorpen uitgenodigd. En bij zulke gelegenheden dansten de Arabische jongens en meisjes voor ons hun volksdansen, dansten wij voor hen de onze en dansten en zongen wij ook gezamenlijk. Als we dan zo in één grote vriendenkring bijeenzaten en zongen, praatten of lachten, vroeg ik me wel eens af waarom niet alle volkeren vrienden konden zijn...
Als boek voor vaderlandse geschiedenis gebruikten we... de Tenach, de bijbel! Daarin staat immers de geschiedenis van het Joodse volk? Ik vond het heel wonderlijk daarin over allerlei grote gebeurtenissen van vele duizenden jaren geleden te lezen, vervolgens op de kaart op te zoeken waar dit of dat gebeurd was en dan tot de ontdekking te komen hoe dicht in onze nabijheid zo'n historisch gebeuren zich had afgespeeld! Zo kwam die oude bijbel voor ons in Palestina tot nieuw leven!
Eveneens aan de hand van leerboeken leerden we vakken als algebra, meetkunde, algemene geschiedenis, letterkunde, economie en aardrijkskunde, maar scheikunde en natuurkunde leerden we in het laboratorium van Ben Sjemen. Wat vond ik dat heerlijk: zelf alle mogelijke interessante proeven doen en door eigen experimenten en waarnemingen de natuurwetten te ontdekken! Een fijn vak vond ik ook biologie. Maar daarvoor hadden we geen laboratorium nodig, die ‘kennis der natuur’, die deden we op in... de natuur zelf!
De prachtige natuur in onze omgeving was niet alleen een gebied, waarin we uitstapjes maakten en af en toe eens heerlijk luierden en planten en dieren zochten, maar tevens onze werkplaats én onze school!
Dat zit zo. In Palestina is er vooral behoefte aan mensen, die de handen uit de mouwen kunnen steken en die van aanpakken weten. Die
| |
| |
dorre grond vruchtbaar kunnen maken, daar een nederzetting kunnen bouwen en die uit de bodem voedsel kunnen winnen. Daarom is de opleiding in Ben Sjemen vooral gericht op de land- en tuinbouw, de veeteelt en het ambacht. En dat maakt het onderwijs hier zo aantrekkelijk, niet alleen in Ben Sjemen, maar in alle jeugddorpen in dit land. 's Morgens hadden we school... op school. Maar 's middags...
's Middags zaten we op de tractor en ploegden, zaaiden of oogstten we. Molken we de koeien of verzorgden we de kippen en eenden, de ganzen en de geiten. Werkten we in de groentetuinen, snoeiden of bespoten we de vruchtbomen. Oefenden we ons in landmeten, verplaatsten we de besproeiïngsinstallaties, zaten we tussen de sinaasappel-, citroen- en olijfbomen. Werkten we in de smederij, timmerden we in de grote werkplaats, maakten we machines schoon of voerden we reparaties uit. Of bouwden we mee aan nieuwe huizen en gebouwen!
Dank zij dit alles was het jeugddorp niet alleen een prettige, nijvere werkgemeenschap, maar vormde het tevens de beste voorbereiding tot het werkelijke leven! Als je in Nederland en in de meeste andere landen in een stad woont, dan ga je zoveel uren per dag naar school en maak je 's avonds je huiswerk. Het grootste deel van de dag ben je aan het leren. Je moeder kookt het eten voor je en zorgt voor je kleren; je vader verdient het geld, waarvoor dat eten, de kleren en alles wat je verder nodig hebt, gekocht worden. Het huis, waarin je woont, heeft de huisbaas laten bouwen. Alleen je schoolwerk moet je zelf doen, bijna alle andere dingen doen anderen voor je, wórden voor je gedaan. Hier is dit heel anders. Voor een groot deel van ons levensonderhoud zorgen wij zelf. Immers, we bebouwen het land, winnen voedsel, helpen in de keuken mee dat voedsel te bereiden en brengen het zelf op tafel. De verschillende producten, die wij verbouwen, worden verkocht en voor het geld, dat zij opbrengen, worden allerlei dingen gekocht die wij nodig hebben. Onze kleren zijn voor een groot deel door de meisjes hier genaaid - we werken allen een paar uur in de week in de wasserij, de meisjes doen het verstelwerk. De meeste meubels van Ben Sjemen komen uit onze eigen werkplaats. En wij bouwen zelf mee aan onze eigen woonhuizen of aan die, welke voor hen, die na ons komen, bestemd zijn. In het grote landbouwbedrijf, dat Ben Sjemen is, werken geen andere arbeiders dan wij en zo zijn we niet alleen scholieren en leden van de jeugdgemeenschap, maar tevens de arbeiders van ons dorp. Wij zijn de jonge arbeiders van het Joodse land...
| |
| |
Ik weet dat vele mensen neerzien op arbeiders en op arbeid met de handen. Die mensen beseffen niet - of willen niet beseffen - dat het voedsel, dat zij eten, is voortgebracht door boeren, door landarbeiders. Dat de kleren, die zij dragen, de meubels en andere voorwerpen die zij gebruiken, de auto's, waarin zij rijden en de straten, waarover zij zich voortbewegen, kortom, dat bijna alles, wat hun 't leven mogelijk en gerieflijk maakt, het werk is van arbeiders. De mensen, die neerzien op arbeiders, zijn als mensen, die rijk zijn geworden en hun ouders, die hun hele leven geploeterd hebben om hun kinderen te laten leren en arm zijn gebleven niet meer willen kennen.
Het Joodse land is geen paradijs en z'n bewoners zijn geen engelen. Maar er wordt hier niet op arbeiders neergezien. Het Joodse Palestina is immers een gemeenschap, die door arbeiders is gesticht en tot bloei gebracht! Zij, die hier als pionier kwamen, waren studenten, schrijvers, dichters. Daar deden ze bewust afstand van, want wat wilden ze worden? Arbeider. Arbeider en niet anders! Slechts als arbeider wilden ze van Palestina weer een Joods land maken. En als ze na jaren van zwoegen onder de brandend hete zon het resultaat van hun arbeid overzagen, waren ze er trots op arbeider te zijn.
En zo is het nog, ook onder de jeugd. Het ideaal van de besten der jongeren is als arbeider een stuk dorre woestenij te ontginnen en daar een nieuwe nederzetting op te bouwen. Het is geen rijkdom, die hen lokt, maar de voldoening die uitgaat van pionierswerk onder de moeilijkste omstandigheden.
In Ben Sjemen waren we dus niet alleen scholieren, maar ook jonge arbeiders, die voor een groot deel in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. Maar dit voor onszelf zorgen strekte zich nog veel verder uit, want het jeugddorp Ben Sjemen werd ook in belangrijke mate door ons, jonge mensen, bestuurd. Ook dit is weer geheel in overeenstemming met de idealen van de oude pioniers. Zij, die als arbeider naar dit land kwamen, wilden geen loonslaven zijn, maar vrije mensen. En de meesten van hen wilden leven naar de socialistische beginselen, die onder meer inhouden dat geen mens het recht heeft over een ander mens te heersen en macht over een ander uit te oefenen. Die alle mensen gelijke rechten toekennen en hun gelijke plichten opleggen. En ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ verkondigen.
Ook in Ben Sjemen was het ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ geen vaag ideaal, maar levende werkelijkheid. In ons jeugddorp waren
| |
| |
allen gelijk, onze vrijheid was vrijwel onbeperkt en zeker was er grote broederschap. Wij, jongens en meisjes, werden door de ouderen nergens toe gedwongen en er werd niet gestraft. De volwassenen behandelden ons nooit uit de hoogte, maar gingen met ons om als chaweriem - als kameraden, op wie we altijd konden rekenen.
Als iemand me in Holland verteld zou hebben dat in een jeugddorp een paar honderd jonge mensen een vrijwel onbeperkte vrijheid genoten, dan zou ik dat niet geloofd hebben. Ik zou ervan overtuigd zijn dat zoiets niet anders dan een baldadige bende zou kunnen worden. Nu heb ik zelf ervaren dat dit kan: vrijheid en toch geen wanorde, geen bende.
Neem nu onze groep, die uit veertien jongens en zestien meisjes, afkomstig uit zeven verschillende landen, bestaat. We hadden allen, onze ouders verloren en waren geheel op elkaar aangewezen. Geen van ons was rijker of armer dan een ander. We hadden en kregen allemaal hetzelfde. Onze groep had één madrieg, één jeugdleider: Gersjom, op wie we erg gesteld waren. Hij was even in de dertig, jongensachtig en erg sympathiek. Onze groep bewoonde een geel-stenen huis met negen kamers. In de laatste kamer huisde Gersjom - daar konden we altijd terecht. Met z'n drieën of vieren bewoonden we één kamer.
Op de eerste dag van ons verblijf in Ben Sjemen had een van de ‘huismoeders’, de vrouw van onze Engelse leraar, ons uitgelegd hoe we onze
| |
| |
kamer het beste konden schoonhouden en hoe je bedden opmaakt en verschoont. Sindsdien is er nooit één volwassene komen inspecteren of alles wel netjes was. Dat was ook niet nodig, want we hielden het wel netjes. We wisten immers hoe onze kamer en alles wat daarin was, tot stand was gekomen. Het kwam niet in ons op stoelen of ander meubilair te vernielen, want dat was immers door onze kameraden gemaakt. En hoe hard hadden de meisjes niet gewerkt om ons kleren te verschaffen! Na alle chaos en ellende die de meesten van ons in de oorlog hadden meegemaakt, na alles te hebben verloren en na de smerige, overvolle schepen en kampen vonden we het heerlijk weer in een nette, schone omgeving te zijn en zeker waren we trots op Ben Sjemen, dat óns dorp, het dorp van de jeugd was! Ja, we hielden echt van ons dorp en deden alles om het mooi, schoon en prettig te houden.
In het begin heb ik me er erg over verbaasd dat er hier zo zelden onenigheid was en dat ieder zo'n tevreden indruk maakte. Nu begrijp ik dat. De wereld waarin de meeste kinderen leven, is een grote-mensen-wereld. Ons wereldje in Ben Sjemen daarentegen was helemaal op de jeugd ingesteld. Er waren hier geen dure auto's, bioscopen en etalages vol snoepgoed en begerenswaardige luxe-artikelen, die ons het hoofd op hol brachten.
Er was hier geen strijd tussen jongeren en volwassenen. Het jeugddorp was voor de jeugd en geen volwassene probeerde ons te onderdrukken. Als iemand vervelend was, kwam er geen volwassene om hem de les te lezen - iets dat meestal verzet wekt - maar was het de invloed van de groep, die een goede uitwerking had. Er was niemand die probeerde ons op te voeden en het resultaat was dat we onszelf en elkaar opvoedden! En dat werkte prima, want niemand was er op gesteld zich het misnoegen van zijn groep op de hals te halen. En niemand wilde voor ‘flauw’ of ‘kinderachtig’ doorgaan...
Belangrijk was ook dat het werken op het land, in de stallen en in de werkplaatsen ons diepe bevrediging schonk én... dat we ons nooit verveelden. Er was een stroom van bezigheden, die ons voortdurend aan de gang hield. Niet alleen overdag, maar ook 's avonds. Eén avond in de week kwam de groep bijeen om openhartig over de gang van zaken te praten. Daarbij pleegden we overleg met het door ons gekozen groepsbestuur, dat met andere groepsbesturen de grote jeugdraad vormde: de ‘gemeenteraad’ van Ben Sjemen. Vertegenwoordigers van de groepen vormden verder de schoolcommissie, die adviezen inzake
| |
| |
de school gaf, en de arbeidscommissie, die voor de taakverdeling van de practische werkzaamheden zorgde.
Ook was er een vaste avond voor het bestuderen en bespreken van bepaalde onderwerpen zoals het socialisme en de psychologie. Voor zoiets kwamen we in een kleine groep bijeen, iemand hield een verhandeling over het onderwerp, sommige deelnemers gaven hun mening weer en vaak leidde dat tot een even fel als leerzaam debat. Geheel zonder enig programma was de Donderdagavond. Sommigen gingen wandelen, anderen deden spelletjes, iedereen deed waar hij het meeste zin in had. Elke dag hadden we trouwens een paar uur ‘zonder programma’: 's middags na het eten - bij zwaar werk op 't land en in 't hete jaargetijde ging dan menigeen een poosje op bed liggen - en 's avonds na het eten. In dat avonduurtje las ik graag een mooi boek.
Erg prettig was steeds de Vrijdagavond: het plechtige begin van de sjabbat en de feestelijke maaltijd bij kaarslicht, gevolgd door muziek, zang en dans. Onze dansen, de horra's, oorspronkelijk afkomstig uit de Balkan, zijn erg wild en onstuimig. In het begin viel het me moeilijk hun tempo bij te houden, maar zodra ik daar geen moeite meer mee had, kreeg ik de smaak ervan te pakken, zo zelfs dat ik er verzot op raakte. Dat rondwervelen op de tonen van meeslepende muziek, de
| |
| |
rappe bewegingen in steeds weer andere figuren en niet te vergeten, stralend van levenslust, de meisjes... al met al was het een dolle vreugde, waar ik iedere week weer naar verlangde. Soms dansten we buiten, op het koele gras, bij het licht van de maan aan een wolkenloze hemel.
Verrukkelijk was de Zaterdag. 's Avonds kregen we film of toneel, 's morgens... sliepen we uit: tot acht uur, half negen! Wel twee uur deden we dan over ontbijten en zwemmen en daarna was er altijd een concert. In Ben Sjemen werd zeer veel aan muziek gedaan. We hadden een groot musicus in ons midden: Chanan Eisenstadt, die in het Duitsland vóór Hitler een gevierd dirigent én pianist was geweest. Toen was Chanan iets heel ergs overkomen: hij had één arm verloren! Maar Chanan had niet alleen een geweldig muzikaal talent, hij had ook een enorm doorzettingsvermogen en met z'n andere arm was hij verbeten gaan oefenen. Met als resultaat dat hij weer piano speelde of hij niet één hand, maar twee handen had! Je kon je ogen haast niet geloven als je hem bezig zag. Bliksemsnel sprong die hand van links naar rechts en van rechts naar links en dit klonk of hij tweehandig speelde. Daarbij sloeg hij nog de bladen van de partituur om en dirigeerde hij soms nog!
Chanan - we noemden hier alle volwassenen bij hun voornaam - was een prachtkerel en hij wist ons allen te bezielen. Ik zong mee in het koor - we zongen erg veel Händel en Bach - en speelde fluit, een instrument dat in Palestina geweldig populair is. Met ons orkest speelden we alle grote klassieke componisten in bewerkingen, die Chanan schreef en aanpaste aan onze mogelijkheden. Wie dat nooit heeft meegemaakt kan zich niet voorstellen hoe heerlijk, hoe hemels het is samen met anderen te musiceren, in een orkest van louter jongens en meisjes te zweven door die wonderlijke wereld van muzikale klanken! We gingen zo op in de scheppingen van Bach, Händel, Gluck, Beethoven, Haydn, Schubert en Mozart enerzijds en de opwindende Joegoslavische, Roemeense en Israëlische horra-muziek anderzijds, dat er in Ben Sjemen helemaal geen behoefte was aan de zogenaamde amusements-muziek, die in onze wereld toch meestal de eerste viool speelt. De muziek van Ben Sjemen maakte me vaak onuitsprekelijk gelukkig.
Wat ook keer op keer een bron van geluk was, dat waren de brieven, die ik uit Davos van m'n zusje, van Mirjam ontving. In het sanatorium was ze reusachtig opgeknapt en de dokters hadden goede hoop dat ze geheel zou herstellen. Dat ik naar Palestina was gegaan, was een verrassing voor haar geweest, mede door de invloed van mijn enthousiaste
| |
| |
brieven voelde zij ook veel voor het Zionistisch ideaal en ze verzekerde me, dat ze op een goede dag eveneens naar Palestina zou komen. Wat een heerlijk vooruitzicht!
Scholieren waren we, jonge arbeiders, musici én... ontdekkingsreizigers! Want als jonge ontdekkingsreizigers trokken we in de vacanties door het land, waar meer dan drieduizend jaar geleden Mozes ‘de kinderen van Israël’ had binnengevoerd, het oude Kanaän, de bakermat van drie wereldgodsdiensten: het Jodendom, het Christendom en het Mohammedanisme. Eeuwen en eeuwen lang hadden de overal over de aarde verstrooide Joden een brandend heimwee gehad naar dit historisch plekje, waaruit hun voorouders door de Romeinen waren verdreven. Hoe bevoorrecht waren wij toch eigenlijk dat wij weer in dit land mochten wonen! Maar daarbij wilden we het ook verkennen, wilden we het in alle richtingen doorkruisen! Al hadden we er op de school van Ben Sjemen nog zoveel over geleerd, wij wilden het ook zien - met eigen ogen wilden we aanschouwen het land, waarop al onze inspanningen en idealen gericht waren en dat onze hoop en onze toekomst was!
Dus trokken we er in de vacanties op uit. We hadden een groep gevormd, gezamenlijk een plan uitgewerkt en op een goede morgen begon onze ontdekkingsreis door het Joodse land...
Palestina is net zo'n klein landje als Nederland, maar het is langer. De zuidelijke helft ervan die de vorm van een ijshoorntje heeft, is pre- | |
| |
cies het tegengestelde van verfrissend roomijs. Het is de Negev-woestijn, droog, verschroeid heuvelland. De bodem ervan is grotendeels niet onvruchtbaar; door gebrek aan water groeit er echter niet meer dan wat schraal gras. En wat doornig struikgewas. Alleen de geiten en schapen der rondzwervende Bedouïnen kunnen hier wat eetbaars vinden.
Dan is er de kustvlakte, het vlakke land langs de Middellandse Zee, dat met uitzondering van de duinenrij door zorgvuldige bewerking tot vruchtbaar bouw- en grasland is gemaakt. Evenwijdig daarmee strekt zich in het oosten het bergland van Galilea, Samaria en Juda uit. Achter dit bergland, ten oosten ervan en ook weer evenwijdig er mee, bevindt zich een van de merkwaardigste gebieden op aarde: de dalvlakte van de rivier de Jordaan. Hier is namelijk de laagste landstreek van de ganse aardbol: bijna vierhonderd meter onder de zeespiegel. In deze ‘grote scheur’ in de aardkost liggen de Dode Zee en het meer van Tiberias. Tenslotte is er in het noorden de Emek, een vlakte, die het gebergte in tweeën deelt, zeer vruchtbaar, maar tot voor enkele tientallen jaren vrijwel onbewoonbaar door de moerassen en malaria. Dank zij het ontginningswerk van de Joodse pioniers is de Emek nu één onafzienbaar golvend tapijt van weelderig groen, bezaaid met bloeiende Joodse landbouwnederzettingen.
Dat is Palestina: de zuidelijke helft woestijn, de noordelijke helft verdeeld in drie langgerekte, evenwijdige stroken: de kustvlakte, het gebergte en het diep-gelegen dal van de Jordaan.
Door alle eeuwen heen hadden de Joden-in-ballingschap elkaar op de eerste avond van het Paasfeest 'n ‘Volgend jaar in Jeruzalem!’ toegewenst. Wat voor al die opeenvolgende geslachten onbereikbaar ver was geweest, was voor ons slechts een kwestie van 40 kilometer. Jeruzalem was dan ook het eerste doel van onze ontdekkingsreis. Kort na Pasen gingen we er heen: in de open laadbak van een vrachtauto, voor ons de ideale manier van reizen. Wat hadden we een pleizier onderweg! De wind stoeide met onze haren en we zongen het ene vrolijke lied na het andere. Naar alle kanten hadden we vrij uitzicht en weldra zagen we het bergland van Juda, dat bekroond wordt door de stad, die voor millioenen mensen een Heilige Stad is: Jeroesjolajim...
Groots was dit berglandschap, maar tevens: hoe kaal en troosteloos! Barre rotshellingen met hier en daar wat schraal gras en een enkele zilver-grijze olijfboom; diep-ingesneden rivierdalen met verdroogde beddingen en grote stapels grauwe stenen; en waar op zorgvuldig aange- | |
| |
legde terrassen nog iets wilde groeien een armzalig Arabisch dorp van lemen huizen... Toen we na een weg met vele scherpe kronkels langs steile rotswanden op een hoogte van meer dan zevenhonderd meter boven de zeespiegel kwamen, duurde het niet lang of we zagen, met goud-bronzen tinten blakerend in het zonlicht en geheel omgeven door machtige muren, de Oude Stad met z'n opeenhoping van synagogen, kerken, kloosters en moskeeën met hun glanzende koepels en slanke minarets...
Amsterdam en Eindhoven, dat zijn vertrouwde plaatsen voor me, maar dat ik nu in Jeruzalem, die oeroude stad van koning David en koning Salomo, was - ik kon 't me haast niet voorstellen! In de loop van enkele duizenden jaren hadden Joden, Babyloniërs, Perzen, Grieken, Assyriërs, Romeinen, Arabieren, Turken en Engelsen fel om de heerschappij over deze stad gestreden, verscheidene keren was Jeruzalem geheel verwoest, maar toch was ze er nog, deze stad, waar hemel en aarde elkaar schenen te raken...
Een vierkant met een zijde van slechts één kilometer, 12 minuten lopen, is die oude stad, omgeven door een zware, twaalf meter hoge
| |
| |
muur met acht poorten en vier-en-dertig torens. Door de Jaffapoort gingen we haar binnen en meteen rees hoog voor ons op de reusachtige. Davidsburcht, gebouwd in de veertiende eeuw, een citadel, die waarschijnlijk fragmenten van het paleis van Herodes bevat. We gingen de Bazaarstraat door en met een van onze jongens, die de weg op z'n duimpje kende, doken we in de doolhof van nauwe straatjes en steegjes, waardoor zich een bonte menigte bewoog: Arabieren in lange, witte gewaden, gesluierde vrouwen, op hun hoofd waterkruiken of manden met voedsel balancerend, bedelaars, die met zangerige stem een aalmoes vroegen of heilwensen uitspraken, Koptische, Griekse en katholieke priesters in donkere pij, Abbessijnse monniken met koperkleurige gezichten, armoedig geklede kinderen met zwaar beladen ezeltjes en vrome, ouderwets geklede Joden met lange, zwarte jassen, zwarte hoeden of berenmutsen en met lange baarden, druk sprekend en gebarend. Iedereen scheen hier op straat te leven: in allerlei open winkeltjes en aan onooglijke kraampjes werd druk gehandeld, in de kelders werden verschillende ambachten beoefend, er weerklonk een roezemoes van stemmen in alle mogelijke talen en uit alles bleek hoe levenslustig het oude Jeruzalem nog was!
Urenlang dwaalden we door de schilderachtige slopjes, genietend van de gezellige drukte en van de vaak indrukwekkende historische bouwwerken. Hoe wonderlijk was het te beseffen dat onder deze stad nog een ouder Jeruzalem verscholen lag en dat daaronder nog meer en nog oudere Jeruzalems bedolven lagen! De stad, wier naam waarschijnlijk ‘huis van de vrede’ betekent, was immers vele malen verwoest en keer op keer had men op de ruïnes en de puinhopen van zo'n verwoest Jeruzalem een nieuwe stad gebouwd. Hoeveel onbekend gebleven geschiedenis, hoeveel menselijk leed ook, lag hier onder onze voeten niet verborgen? Als de stenen, diep onder ons begraven, eens konden spreken, hoeveel dramatische gebeurtenissen zouden ons dan niet geopenbaard worden? Een in bloed en tranen gedrenkt verleden zou dan weer tot leven komen - het verleden, waaraan wij nu nog herinnerd werden door namen van straten en heilige plaatsen als Klaagmuur, Via Dolorosa oftewel ‘de weg der smarten’ en Golgotha...
Op onze wandeling zagen we ook het stuk muur met z'n enorme steenblokken, die een overblijfsel is van de muur om de Tempel. Dat is de Klaagmuur, de traditionele plek, waar vele vrome Joden komen bidden. Hier ook bewenen ze op vaak hartstochtelijke wijze de ver- | |
| |
woesting van de Tempel en de verdrijving van de Joden uit hun land, die een glorieus tijdperk afsloten en een begin vormden van de ballingschap, de verstrooiïng over de ganse aarde en de wrede vervolgingen, die bijna tweeduizend jaar zouden duren...
Maar dat de Joden hun oude vaderland nimmer hadden vergeten, dat ze waren teruggekeerd en hoe energiek ze aan de slag waren gegaan, dat zagen we in het nieuwe Jeruzalem met z'n brede asfaltstraten vol druk verkeer en z'n machtige, moderne gebouwen, waar dag in dag uit de schrijfmachines ratelden. In dit Jeruzalem werd niet geklaagd, werd niet geweend om het verleden, zag men niet om naar wat onherroepelijk voorbij was, maar keek men slechts vooruit - werkte men vol ijver en optimisme aan de toekomst!
In het voorjaar was Palestina op z'n mooist. De heftige stortregens van de winter waren dan voorbij, de grauwe bergen werden groen en overal ontlook nieuw leven. Vooral voor ons, jonge landbouwers en dorpsbewoners, was dit de heerlijkste tijd van het jaar, als het jonge gewas de grond uitschoot en de amandelbomen van Ben Sjemen pronkten in witte bloesempracht. Waar niet zorgvuldig gewied was, ontsproten uit de velden kleurige goudsbloemen, lathyrus, papavers, wilde orchideeën en zelfs wilde tulpen. De groente was mals en geurig en smaakte
| |
| |
nooit lekkerder dan zo in de lente. Groot was onze voldoening als we het resultaat van ons werk in de boomgaarden zagen, waar tussen het donkere groen duizenden sappige, fel-oranje sinaasappels en goudgele grapefruits hingen.
Als echter de druiventrossen begonnen te zwellen en het tijd werd dat rappe vingers hen plukten, dan was het gedaan met die heerlijke lente en betreurde menigeen het dat de zomer aanbrak. Als er zeewind was, viel het nog wel mee, maar op de dagen dat uit het oosten de gevreesde woestijnwind woei, hadden mensen en dieren het zwaar te verduren. In zuid-oostelijke richting strekte zich meer dan tweeduizend kilometer ver de woestijn uit en de lucht, die daaroverheen streek, kwam Palestina binnen als een verzengend hete adem, die de grond uitdroogde en de planten verschroeide. En grote stofwolken omhoog joeg. Dan was er een bijna verstikkende hitte...
Maar ondanks vele hete dagen maakten we in de zomervacantie een lange trektocht door Galilea, het heuvel- en berglandschap in het noorden van Palestina. Een vrachtauto bracht ons van Ben Sjemen naar Nazareth met z'n grote kerken, kloosters en ziekenhuizen. In deze beroemde bedevaartplaats wonen voornamelijk Arabieren. Te voet trokken we van Nazareth naar de berg Tabor, die we zonder veel moeite beklommen. Van ouds her was deze berg een geduchte, natuurlijke vesting - op de top ervan zagen we indrukwekkende ruïnes van verdedigingswerken en ook enkele moderne gebouwen.
In oostelijke richting daalden we af en na een lange wandeling bereikten we tenslotte de oevers van het meer van Tiberias, waar we onmiddellijk in het koele, heldere water doken. Urenlang zwommen we daar elke dag, niet alleen als de zon brandde aan de hemel, maar ook 's avonds na zonsondergang! Zo bij het schijnsel van de maan was het net of we in vloeibaar zilver dreven! Na het zwemmen zagen we hoe Joodse vissers - als voor tweeduizend jaar - er op uit trokken om in dit meer ‘van de wonderbaarlijke visvangst’ te gaan vissen. Boven hun netten hingen felle acethyleenlampen, wier licht de vissen aantrok.
Veel interessants zagen we in de omgeving van het meer van Tiberias. In de eerste plaats Tiberias zelf, een door de Romeinen gestichte stad met oergezellige zitjes en café-terrasjes langs het water. Verder de hete bronnen, waar lijders aan rheumatiek al sinds het begin van onze jaartelling genezing hebben gezocht. De schilderachtige oevers van de rivier de Jordaan, waarin de Joden een stuwdam hebben gebouwd, zo- | |
| |
| |
| |
dat ze het water konden gebruiken voor bevloeiïng van droge gronden en voor het opwekken van electriciteit. En Deganiah, de ‘moeder’ der kibboetsiem, gemeenschappelijke landbouwnederzettingen, gesticht in 1909, waar we temidden van bananenpalmen en tropische tuinen vol exotische pracht overnachtten. Natuurlijk maakten we een boottocht over het meer en tenslotte bezochten we de overblijfselen van een prachtige, 1700 jaar oude synagoge in Kapernaüm, die door opgravingen aan het licht zijn gekomen.
In Palestina worden zeer veel opgravingen verricht en daarbij komt men vaak tot de verrassendste vondsten. Tal van heuvels bevatten heel oude nederzettingen, waar men onder meer prachtig aardewerk aantrof. Interessant waren vooral de potscherven, want daarop schreef men in de bijbelse tijd vrachtbrieven, die de handelaren met hun waar meezonden. Soms hoefde men niet eens te graven en deed men bij toeval een uiterst opzienbarende ontdekking. Zo vond een herder, die in de woestijn bij de Dode Zee een geit achterna liep, een grot met grote potten van aardewerk, waarin zich rollen perkament bevonden. Op het perkament, op de heel dunne dierenhuid, waren schrifttekens en nadat men die ontcijferd had, bleek dat men hier de oudste bijbelse handschriften, die ooit waren gevonden, in handen had. Eén ervan bevatte het boek Jesaja...
Ook de jeugd neemt hier deel aan de opgravingen. In de beroemde kibboets Misjmar Ha'Emek, die ik later bezocht, hadden jongens en meisjes bij opgravingen tal van speer- en pijlpunten, bronzen naalden en siervoorwerpen, scherven en zelfs complete potjes en karmetjes gevonden, die door de Romeinen en door nog oudere inwoners van Palestina waren gebruikt. Samen met hun geschiedenisleraar hadden ze hun vondsten bestudeerd en er verklarende teksten en tekeningen bij gemaakt, ze hadden vitrines getimmerd en tenslotte hadden deze jonge chaweriem zelf een oudheidkundig museum ingericht.
Van het 200 meter ónder de zeespiegel gelegen meer van Tiberias naar de ‘heilige stad’ Safed, 820 meter bóven de zeespiegel, was een hele klim. Maar onze moeite werd ruimschoots beloond, want Safed is een reuze interessante stad. Door z'n hoge ligging is het er 's avonds heerlijk koel en je hebt er een uitzicht, dat in één woord fantastisch is! Tientallen kilometers ver kun je er zien: in zuidelijke richting het duizend meter lager gelegen meer van Tiberias met z'n omgeving; naar het noord-oosten het Hula-meer en z'n moerassen, die met hun over- | |
| |
vloed van wild, vis, riet en papyrus-planten een paradijs voor natuurliefhebbers zijn - en op de achtergrond, heel in de verte, als een fata morgana het Hermon-gebergte in Syrië. Maar hoe kwamen de hoogste toppen daarvan zo schitterend wit? Eeuwige sneeuw...
In de bijbelse tijden was Safed vooral belangrijk als een soort... telegraafstation! Natuurlijk was er, zo duizenden jaren geleden, nog geen sprake van telegrafie, en ook beschikte men niet over klokken, maar toch hadden de Joden toen al een nauwkeurige tijdrekening en kalender. Steeds als het ‘nieuwe maan’ werd, begon een nieuwe maand en om de twaalf of dertien maanden luidde dat ook het begin van een nieuw jaar in. Aangezien deze data zeer belangrijk waren voor verschillende godsdienstige plechtigheden, werden elke maand in Jeruzalem astronomische waarnemingen gedaan en werd telkens in een zitting van een soort hoog gerechtshof het tijdstip, waarop de nieuwe maand begon, vastgesteld. Op dat tijdstip werd onmiddellijk een groot vuur ontstoken. Zodra waarnemingsposten op omringende bergtoppen dit vuur zagen, ontstaken zij zelf ook een vuur opdat nog verder afgelegen posten van het begin van de nieuwe maand kennis konden nemen en op hun beurt vuren konden ontsteken om het grote nieuws door te geven. En zo ging het nieuws met grote snelheid van heuvel tot heuvel, van berg tot berg, van de ene landstreek naar de andere - tot ver buiten de grenzen van Palestina! In deze keten van seinposten nam het zo hoog gelegen Safed een belangrijke plaats in!
Ja, in vele opzichten was Safed een merkwaardige stad. In de tijd van de kruistochten was het een fel omstreden vesting geweest, in de zestiende eeuw hadden grote Joodse geleerden er een middelpunt van bijbelwetenschap van gemaakt en waren hier voor de eerste maal in het oosten boeken gedrukt, en in 1837 was de hele stad door een aardbeving vernietigd, waarbij tweeduizend Joden onder het puin de dood vonden.
Maar ook hier waren de Joden teruggekeerd en in het Joodse gedeelte van de stad, dat zo steil afliep dat de steegjes trappen waren en de platte daken der huizen de stoepen voor de er boven gelegen huizen vormden, woonden vele geleerde rabbijnen, die zich met hun leerlingen verdiepten in de vaak zo geheimzinnige oude Joodse geschriften.
Onze ontdekkingsreis omvatte zowel het woeste bergland van boven-Galilea, waar we verscheidene hoge toppen beklommen, als de lief- | |
| |
lijke kustvlakte. Hier bezochten we een stad, die aan een duizend-en-een-nacht sprookje deed denken: Akko.
Volkomen oosters was deze stad met z'n rijk-versierde moskeeën en z'n trotse minarets, z'n witte en soms licht-blauwe huizen en z'n straathandel in kreeften, garnalen, inktvissen, krabben en kleurige groenten, vruchten en specerijen. Boven de straten waren dunne matten gespannen, die het zonlicht temperden. Daaronder bewogen zich gesluierde vrouwen en mannen in witte gewaden, sommigen met een rode, Turkse fez op 't hoofd. Hard gewerkt werd hier niet en niemand haastte zich. Wie niet kocht of verkocht, zat rustig te genieten van het zalig nietsdoen, praatte wat en dronk met kleine teugjes zwarte koffie. Hier en daar zagen we mannen, die kalme trekjes deden aan een pijpje, dat met een slang verbonden was met een koperen pot. Ze rookten een waterpijp...
We vonden het 'n ietwat ingedommeld stadje, dit Akko. Maar vroeger...
Toen we op de zwaar gebouwde stadsmuren met hun schietgaten, uitkijktorens en verroeste kanonnen stonden, uitkeken over de golfjes van de eeuwig-blauwe Middellandse Zee en luisterden naar een man, die ons de geschiedenis van Akko verhaalde - toen was het alsof deze lome stad ontwaakte en plotseling tot onstuimig leven kwam. We
| |
| |
hoorden het rumoer van drukke mensenmenigten en als in een film vol actie, kleur en muziek zagen we het Akko van duizenden jaren geleden, een der machtigste havensteden der wereld, waar het op de kaden krioelde van slaven, die de kostelijkste goederen op hun afgebeulde ruggen van de schepen naar de grote pakhuizen brachten. In de blauwe baai lagen, versierd met houtsnijwerk, de zeilschepen der Phoenicische kooplieden, die uitvoeren naar verre kusten en met rijke handelswaar terugkeerden. Later waren het de Grieken en nog later de galeien der Romeinen, bemand met vast-geketende roeiers, die hier voor anker gingen...
Wat waren dat voor geluiden, die nu de lucht vervulden? Wapengekletter, geschreeuw van aanvallers en verdedigers en gekerm van getroffenen. De grootste veldheren der geschiedenis belegerden immers deze vesting! Alexander de Grote streed en overwon hier, de kruisvaarders, aangevoerd door Richard Leeuwenhart omsingelden de stad en vochten net zo lang tot ze de toegangspoort tot het Heilige Land bezet hadden. Zelfs uit Turkije en uit het verre Engeland kwamen later oorlogsvloten naar Akko om dit machtige bolwerk door maandenlange bombardementen tot overgave te dwingen. Wie de wereld wilde veroveren, moest Akko in zijn macht hebben!
Toen kwam die kleine korporaal uit Corsica, die zich tot Keizer der
| |
| |
Fransen kroonde. Ook hij wilde Akko veroveren, maar hoe fel de Franse gardes ook vochten, Napoleon kreeg de stad niet in handen en moest zich smadelijk terugtrekken. Wat voor Napoleon met Akko begon, eindigde met de slag bij Waterloo en z'n verbanning naar St. Helena...
Fel begeerd en fel omstreden was Akko in de loop van tientallen eeuwen geweest, keer op keer waren grote delen ervan in puin en as gegaan, maar steeds was Akko herrezen. Tenslotte had het echter z'n belangrijkheid verloren en diende het nog slechts als een residentie der Turkse heersers, die er een klein Istanbul van wilden maken. Zij gaven Akko de oosterse pracht en praal, die wij op z'n mooist zagen op de binnenhof van de Grote Moskee met z'n sierlijke palmen en z'n exotische bloemenpracht, z'n klaterende fonteinen en z'n kunstige zonnewijzers, omgeven door zuilengalerijen en rijk-versierde gebouwen. Tegen betaling en na onze schoenen te hebben uitgetrokken, mochten we een kijkje nemen in Ahmed Jezzars Moskee, waar vrome Mohammedanen geknield lagen op gebedskleden, in zangerige aanbidding van Allah, die groot is en Mohammed, die zijn profeet is...
Het kleine Palestina is een land van grote tegenstellingen. Dat merkten we vooral toen we in een volgende vacantie van het vruchtbare Ben Sjemen met z'n malse groen naar het zuid-oosten trokken en daar doordrongen in een dorre vlakte met lange, gapende kloven, waaruit met steile, grillig doorgroefde wanden bergen van grauw-witte rots oprezen. Geen windzuchtje, geen bruisend waterstroompje, geen enkel geluidje doorbrak de stilte van deze dodenakker. In verzengend hete gloed blakerde de zon de gloeiende steenmassa's; verblindend fel staken de roerloze bergen met hun fantastische vormen af tegen de diepblauwe hemel. Zo dor, zo triest, zo huiveringwekkend doods was dit alles, dat we ons in een maanlandschap waanden...
In oostelijke richting daalden we af door deze barre steenwoestenij tot we lager dan de zeespiegel kwamen. En nog verder omlaag gingen we...
Toen we nog honderden meters dieper waren gekomen, kwamen we op grond, die bedekt was met een dikke laag glinsterend zout, waaruit hier en daar spookachtige figuren rezen. Het waren net verschrompelde en versteende mensen. Op deze plek, de laagste plek op aarde - vierhonderd meter onder de zeespiegel - dachten we aan de steden
| |
| |
Sodom en Gomorrha, die volgens de bijbel, wegens het schandelijk gedrag van hun inwoners, in een regen van brandende zwavel vernietigd waren. En aan de vrouw van Lot, die ondanks het verbod uit nieuwsgierigheid omkeek naar het vuur, dat uit de hemel neerdaalde, en voor straf in een zoutpilaar veranderd was. In deze omgeving zou dit alles gebeurd zijn. Wat wij voor verschrompelde en versteende mensen hadden aangezien, waren zoutpilaren. Tussen het zout onder onze voeten lagen stukken zwavel. Voor ons lag de Dode Zee...
En hier nu gingen we... zwemmen! Wat een krankzinnige gewaarwording was dat! Want wat is het geval? Door de Jordaan en andere rivieren wordt er wel water aangevoerd, maar er zijn geen rivieren die het water afvoeren. Toch verdwijnt er elke dag zo'n veertien millioen ton water en wel door... verdamping! De zouten, die de rivieren aanvoeren, verdampen echter niet met als gevolg dat de Dode Zee steeds zouter is geworden en nu per kubieke meter water meer dan tweehonderd kilo zouten bevat. Dit zoute water is zo zwaar, heeft zo'n hoog soortelijk gewicht, dat we er onmogelijk in konden zinken en als een kurk bleven drijven! Als je gewoon zwom, was er grote kans dat je benen boven het water uit sloegen en we vonden het dan ook het gemakkelijkst gewoon met onze rug op het water te gaan liggen - je had dan het gevoel dat je op een heel zachte, behaaglijk warme divan lag! Zwembewegingen waren overbodig, je kon gewoon met je armen roeien en we zagen mensen die al drijvende een krantje lazen en een sigaretje rookten!
Tengevolge van het brandend-scherpe zout was al het dierlijke en plantaardige leven hier uitgestorven en we vonden de naam ‘Dode Zee’ dan ook heel toepasselijk. Met een heel oud stoombootje maakten we enkele tochtjes over het 76 kilometer lange meer. Daarbij voeren we langs de duizelingwekkend steile oostelijke oever, waar tot een hoogte van 1400 meter het Moab-gebergte oprijst. Ook bezochten we de zuidelijke punt van de Dode Zee. Daar lagen zo maar grote brokken natuurlijk asfalt en verhief zich de Sodomsberg, die 11 kilometer lang is en helemaal bestaat uit... zout! Uit de onderste helling van deze berg rezen duizenden manshoge naalden en zuilen van zoutkristallen...
|
|