| |
| |
| |
Hoofdstuk 5
Het verhaal over 't Joodse volk, dat David me die avond vertelde, begon zo'n vierduizend jaar geleden, toen een man, die Abraham heette, met z'n grote familie en met al z'n personeel en vee uit Mesopotamië aan de Perzische Golf naar een land aan de Middellandse Zee trok, dat oorspronkelijk Kanaän en later Palestina genoemd werd. Een kleinzoon van Abraham kreeg de naam Israël; zijn kinderen waren dus ‘de kinderen van Israël’.
Tijdens een ernstige hongersnood verlieten Israël en z'n kinderen en andere familie het land Kanaän en gingen ze naar het land van de Nijl, Egypte, waar ze goede weiden vonden om hun vee te laten grazen en hun tenten op te slaan. Hier leefden de nakomelingen van Israël, die zich ‘Israëlieten’ noemden, van geslacht op geslacht. Aan hun vreedzaam bestaan kwam echter een einde doordat Egypte andere regeerders kreeg, die de Israëlieten van vrije herders tot slaven maakten en hen in diepe ellende brachten. Eén Egyptische koning gaf zelfs de order, dat elk Israëlitisch jongetje, dat geboren werd, onmiddellijk gedood moest worden. Maar één kleine jongen bleef door een list van zijn moeder gespaard en hij groeide uit tot de grote leider, die zijn onderdrukte volk van het juk der slavernij bevrijdde. Dat was Mozes.
Mozes voerde zijn volk uit Egypte en trok er de woestijn mee in. Lange tijd zwierven de Israëlieten daar rond, tenslotte gingen zij een vruchtbaar land binnen, een land ‘vloeiende van melk en honing’: het oude Kanaän, dus Palestina. Dit gebeurde ongeveer 1300 jaar voor het begin van onze jaartelling - toen ging het volk van Israël de groene vlakten en heuvels van Palestina bewonen. Het stichtte daar steden en dorpen en bouwde een machtige tempel in een stad, die het ‘Jeruzalem’ - dat betekent waarschijnlijk ‘huis van de vrede’ - noemde. Deze
| |
| |
tempel werd het middelpunt van het godsdienstig leven der Israëlieten, die aan één God geloofden - dit in tegenstelling met de andere volkeren in die tijd, die vele goden vereerden. De wetten, waarnaar de Israëlieten leefden, waren afkomstig van Mozes en getuigden van grote wijsheid en rechtvaardigheid.
Ondanks vele vijandelijke bedreigingen bleef het volk van Israël zeven eeuwen lang in Palestina. Tot de legers van koning Nebukadnezar kwamen, die heel Jeruzalem verwoestten, vele mensen doodden en de Israëlieten, die in de landstreek Judea woonden, in gevangenschap naar Babylon voerden. Zeventig jaar lang duurde die ‘Babylonische ballingschap’; daarna keerden de bewoners van Judea terug naar hun land. Men noemde deze Israëlieten ‘Judaeërs’ en daaruit is hun benaming ‘Joden’ voortgekomen.
Het Joodse volk herbouwde Jeruzalem, herbouwde zijn tempel, maar toen deze tempel vierhonderd vijftig jaar bestond, het volk beurtelings had moeten bukken voor de macht van Perzië en Egypte, van Griekenland en Syrië en er al vele stormen van onrecht en geweld over het land waren gegaan, toen kwamen de Romeinen. En die onderdrukten de Joden tenslotte in zo hevige mate, dat ze in opstand kwamen. De Romeinen stuurden een sterk leger en hoe fel de Joden ook voor hun vrijheid streden, ze moesten het onderspit delven. De Romeinen richtten een ontzettende slachting onder hen aan, maakten Jeruzalem en de tempel met de grond gelijk en verdreven de overgebleven Joden uit het land van hun voorvaderen.
Zo eindigde in het jaar 70 Israëls laatste strijd om het oude, geliefde vaderland en begon de zware tocht door de ballingschap, een tocht die de Joden naar Italië, naar Spanje, naar Duitsland en Rusland en tenslotte naar bijna alle landen ter wereld bracht. Hun geschiedenis werd van toen af aan één lijdensweg, want waar ze kwamen, werden ze als vreemdelingen beschouwd. En vreemdelingen haatte men, vooral als ze een andere godsdienst beleden. Men liet in vele landen de Joden extra veel belasting betalen, dwong hen in de goorste achterbuurten te wonen en stond hun niet toe de gewone beroepen uit te oefenen. Ze werden onder meer van alle ambachten uitgesloten en door al deze verboden werden vele Joden gedwongen in de lompenhandel en in de geldhandel te gaan. Om de verdrukking van de Joden te rechtvaardigen, strooide men allerlei onzinnige praatjes rond: dat de Joden niet-Joodse kinderen doodden om ze op te eten, dat ze putten vergiftigden
| |
| |
en gevaarlijke ziekten verspreidden. Deze dolle verzinsels wekten vaak de volkswoede op en menigmaal ontaardde die in de vreselijkste Jodenvervolgingen. Zo werden omstreeks het jaar 1000 in Londen duizenden Joden vermoord, moesten ze het gruwelijkste lijden doorstaan tijdens de kruistochten en gingen tienduizenden Joden in de tijd, dat Columbus Amerika ontdekte, in Spanje op de brandstapel.
Onderdrukking en vervolging, dat was het lot van de Joden in ballingschap. Verspreid waren ze over de ganse aardbol. Zouden ze zich vermengen met andere volkeren en daar op den duur in opgaan? Zouden ze verdwijnen zoals alle volkeren der oudheid tenslotte in de smeltkroes der volkeren verdwenen zijn? Nee, dat gebeurde niet. De Joden, waar en onder welke omstandigheden ze ook woonden of rondzwierven, bleven zich bewust van hun Jood-zijn. En sterker nog: ofschoon ze naar alle windstreken en over bijna alle landen verstrooid waren, door alle eeuwen heen bleven ze één volk!
De Joden in ballingschap droegen niet alleen met zich mee de herinnering aan het land van hun verre voorouders, maar ook hun heiligste volksbezit, dat geen land en geen volk hun ooit heeft kunnen ontnemen: de Thora, waarin hun geschiedenis, de wetgeving van Mozes en de uitspraken van hun grote wijsgeren, de profeten, waren beschreven. Door deze Thora - het Oude Testament van de Bijbel - en door het vasthouden aan hun godsdienst bleven alle wijd en zijd verspreide Joden toch één volk en bleef ook de herinnering aan het Joodse land. Elk jaar herdachten de Joden op plechtige wijze de belangrijkste gebeurtenissen uit hun geschiedenis. Zo rouwden ze als ze de verwoesting van de tempel herdachten en vierden ze het Paasfeest als een blije herinnering aan de uittocht uit Egypte op weg naar het Beloofde Land.
In elk Joods huisgezin, of het nu in Turkije, in Rusland, Duitsland of Spanje, in Noord-Afrika of Amerika woonde, vroeg elk jaar op de avond voor Pasen de jongste zoon aan zijn vader: ‘Waarin verschilt deze avond van andere avonden?’ En dan vertelde de vader het al-oude verhaal, hoe Mozes de kinderen Israëls van de Egyptische slavernij bevrijdde en naar het land Palestina voerde. Vreugde was er dan in de harten van alle Joodse mannen, vrouwen en kinderen, hoe zwaar hun lot, hoe somber hun toekomst ook was. En aan het einde van deze ‘Seder’-avond wensten de mensen elkaar een ‘Volgend jaar in Jeruzalem’ toe. Zo bleef door alle eeuwen heen een weemoedig heimwee naar het land dat zo ver en onbereikbaar scheen. Zouden de Joden ooit naar
| |
| |
hun land kunnen terugkeren? En zou Palestina ooit weer het Joodse land worden?
Het zag er niet erg naar uit. Palestina was achtereenvolgens veroverd door de Arabieren, de Kruisvaarders, de Egyptenaren en in 1516 door de Turken. En de Joden zelf waren in de landen, waar zij woonden, maar zelden veilig en meestal moesten ze vroeger of later weer naar andere landen vluchten. Zo wisten vele Spaanse Joden, die door de brandstapel bedreigd werden, zich in Portugal in veiligheid te stellen. Maar ook daar konden ze zich niet lang handhaven. Sommigen van hen weken toen in de tachtigjarige oorlog uit naar Nederland, een van de zeer weinige landen waar de Joden eeuwenlang veilig waren. Later vluchtten ook Joden uit Polen en Duitsland naar Nederland. Zij en de Portugese Joden hebben veel tot de groei en bloei van Nederland bijgedragen en ontwikkelden vooral de overzeese handel, het bankwezen en de diamantindustrie. Ze raakten zeer gehecht aan Amsterdam; vandaar dat ze deze nijvere handelsstad ‘Mokum’, ‘de plaats waar ik mij thuis voel’ noemden...
Door de Franse revolutie kregen de Joden in sommige landen voor de eerste maal in de geschiedenis dezelfde rechten als de andere burgers. Zouden ze nu eindelijk als volwaardig behandeld worden en zouden dan de onderdrukking en vervolging geleidelijk aan verdwijnen? En zouden Joden na hun lange lijdensweg van 1800 jaren ballingschap eindelijk veilig en in vrijheid kunnen leven? In vele landen begon het daar inderdaad op te lijken, maar ook waren er landen waar de toestand voor de Joden steeds gevaarlijker werd: Polen en Rusland, waar millioenen Joden woonden. Onder tsaar Alexander III begon in 1881 in Rusland een afschuwelijke Jodenvervolging, die vele mannen, vrouwen en kinderen het leven kostte, honderdduizenden Joden van alles beroofde en in de gehele Joodse wereld diepe ontsteltenis teweeg bracht. In groten getale weken Russische Joden uit naar de Verenigde Staten en Canada. Maar er waren er ook die genoeg hadden van de ballingschap en die vast besloten waren terug te keren naar het land van hun diepste verlangen. Zij gingen naar Palestina...
Hoe was 't met Palestina, sinds de Joden het hadden moeten verlaten? Was het nog altijd een land ‘vloeiende van melk en honing’? Integendeel, het eens zo rijke, vruchtbare land, dat in de wereldgeschiedenis zo'n belangrijke rol had gespeeld, verkeerde in een troosteloze toestand
| |
| |
en was volkomen op de achtergrond geraakt. Hoe dat kwam? Door uitbuiting van de bevolking en door uitputting van de bodem. Oorlogen hadden de eens zo machtige steden verwoest, vreemde heersers hadden de bevolking tot bittere armoede gebracht. De grond was verwaarloosd en men had de bossen gekapt, waardoor deze niet langer het water vasthielden en bij hevige regenval de vruchtbare bodemlaag wegspoelde. De geiten hadden het vernielingswerk voltooid: wat er nog aan groen was werd door deze dieren met wortel en al weggevreten, hun hoeven woelden de grond om zodat zon, regen en wind vrij spel hadden...
Het resultaat van dit alles was dat het in de oudheid zo kostelijke Joodse land, ‘vloeiend van melk en honing’, voor het grootste deel in een kale, dorre woestenij was veranderd en dat de bevolking van enkele millioenen tot minder dan tweehonderd duizend was afgenomen en uit arme, hongerende keuterboertjes en plunderende Bedouinen-benden bestond. Een stervend land was Palestina geworden en daarbij stond het onder Turkse heerschappij, die het land volkomen aan de verwaarlozing prijs gaf en die wel wat Joden wilde toelaten, maar toch zeker niet vele. Wat konden de Joden van deze Turken verwachten? Wat konden ze van dit dorre, uitgemergelde land verwachten?
En toch, vol verwachting trokken in 1882 zevenduizend Joden uit Rusland en Polen naar dat verre Oosterse land, dat Palestina heette. Dat Joden naar Palestina gingen, was in de eeuwen der ballingschap al vaker voorgekomen. Vandaar dat er al heel wat Joden woonden, ongeveer 25 000, waarvan een deel zelfs afstamde van voorouders, die Palestina nooit hadden verlaten. Maar wat in 1882 gebeurde was toch iets nieuws omdat dit voor 't eerst in de lange geschiedenis der vervolgingen geen terugkeer was om godsdienstige overwegingen, maar om in het Oude Land aan een nieuwe toekomst te bouwen.
Daar kwam echter niet veel van terecht. Bijna alle zevenduizend Joden, die in 1882 Palestina binnenkwamen, vestigden zich in de steden. Enkelen openden winkels of gingen een ambacht beoefenen, maar de meesten slaagden er niet in werk te vinden en moesten teren op hun spaarduitjes of leven van de liefdadigheid. Dat was een nogal armzalig begin.
Eén nietig groepje vormde een uitzondering op dit alles. Het bestond uit jonge mensen, meest studenten. Voor hun vertrek hadden ze de plechtige gelofte afgelegd dat ze in Palestina uitsluitend op het land
| |
| |
zouden werken en dat ze dit slechts in coöperatief verband, dus samen, als groep, zouden doen. Op verstandige mensen maakten ze een ietwat belachelijke indruk, die twintig jonge mensen, waaronder één meisje, zonder enige ervaring, zonder geld en vol grote woorden. Men vond het dom van hen dat ze niet naar het rijke Amerika waren gegaan, maar het arme Palestina hadden gekozen. Men vond het dom dat ze, na Palestina te hebben gekozen, boer wilden worden en daarbij nog de boerenarbeid verheerlijkten. Maar het toppunt vond men dat ze met hun armzalig troepje de millioenen Joden op aarde een voorbeeld wilden geven van hoe men te werk moest gaan om Palestina weer tot het Joodse Land te maken!
Toen deze jonge enthousiastelingen in Palestina aankwamen, probeerden ze op een van de weinige Joodse landbouwondernemingen werk te krijgen. De opzichter daarvan wilde hen niet aannemen. Er werkten Arabische landarbeiders, die aan het hete klimaat en het werk gewend waren. Wat konden die Russische studenten? Hun zachte handen hadden ze in hoofdzaak gebruikt om te schrijven. Van handenarbeid wisten ze zeer weinig, van landbouw nog minder. Ze wisten niets van Palestina. Ze wisten slechts dat het leven voor de Joden in Rusland niet meer te harden was, dat emigratie naar andere landen gelijk stond met vluchten en dat ook daar vervolgingen konden komen. Ze wisten slechts dat het tijd was voor het Joodse volk om naar huis terug te keren en dat ze op die voorvaderlijke grond iets goeds, iets nuttigs moesten doen. Ze hadden een ideaal, een groots ideaal, maar... wat had de opzichter van die landbouwkolonie daaraan? Die had geoefende landarbeiders nodig. Wat had hij aan dat stelletje dwaze studenten met hun universiteitsdiploma's?
Maar de studenten hielden zo aan dat de opzichter tenslotte besloot hun een kans te geven en... het hun moeilijker te maken dan nodig was! Overnachten konden ze niet op de landbouwonderneming; van het weinige geld dat ze verdienden, moesten ze een kamer nemen in de stad Jaffa.
Heel vroeg stonden ze elke morgen op, want ze moesten ver lopen en al om zes uur aan 't werk zijn. Dat werk was heel zwaar en bestond uit greppels graven, de ganse dag en in een brandend hete zon. Hun handen kwamen vol blaren, hun voeten werden rauw, hun ruggen stijf. Pas in de avond konden ze doodmoe naar Jaffa terugkeren. Geld voor eten hadden ze bijna niet; er kwam een tijd dat ze hun dagtaak moesten
| |
| |
beginnen zonder ontbijt. Alles ontzegden ze zich, zelfs hun geliefde sigaretten, want ze hadden er alles voor over om hun ideaal te verwezenlijken. Maar hoe graag ze ook wilden, het werk bleek op den duur zo zwaar te zijn dat de helft van het groepje uitviel.
De anderen waren zo taai dat ze er aan wenden. Maar wat bereikten ze er mee? Ze waren niet naar Palestina gekomen om gehuurde werkkrachten te blijven! Ze wilden zelf een coöperatieve, dus gemeenschappelijke landbouwkolonie beginnen om daarmee andere Joden een lichtend voorbeeld te geven. Dat kon natuurlijk niet zonder geld. Toch wilden ze geen bedelaars zijn. Waarom hielp niemand hen? Offerden ze niet hun jeugd op in een idealistische onderneming, die niets minder inhield dan de herleving van een Joods Palestina?
Het ging die jonge Russische pioniers heel, heel moeilijk. Er kwam een tijd van omzwervingen en vruchteloze pogingen. Twee jaar verliepen en steeds magerder, steeds zwakker werden ze. Tenslotte kwam wat geld beschikbaar, waarvoor wat grond werd gekocht en de coöperatieve landbouwkolonie van Gederah werd gesticht. De studenten woonden in een houten keet. Ze hadden negen houwelen, een geweer, een ezel, een samowar om thee te koken, enkele potten en een paar boeken. Ze hadden noch ploegen, noch ossen, noch paarden. Bovendien was het land, dat tot hun beschikking stond, alleen geschikt voor wijnbouw. Dat betekende dat het vier jaar zou duren eer ze de eerste druiven zouden kunnen oogsten. Water was er haast niet.
Ze moesten natuurlijk alles zelf doen, maar wat konden ze? Ze waren kinderen van kooplieden, leraren en rabbijnen, niet van boeren of handwerkslieden. Daardoor waren ze onhandig. Ze hadden moeten leren hoe ze hout moesten zagen, spijkers inslaan, een schep hanteren en een vore trekken. Hun hele leven waren ze gewend geweest aan de stad en haar gemakken, water kwam uit een kraan, melk uit een kan, brood van de bakker, groente uit een winkel. Hier waren ze in een woest land, in een heet klimaat, in een stuk wildernis ver van de bewoonde wereld! Hun leven werd meermalen bedreigd door Arabieren. Ze werden tegengewerkt door de Turkse ambtenaren. Ze werden zelfs tegengewerkt door mensen van hun eigen, Joodse volk, die hen niet begrepen.
Drie zware jaren gingen voorbij. Daarna kwamen misoogsten, droogten en ziekten. Doch de jonge pioniers zetten door, werkten zo hard ze konden en hoe ondervoed ze ook raakten, ze hielden vol, lichamelijk
| |
| |
| |
| |
tenminste. Maar in deze wanhopige strijd om het naakte bestaan begonnen langzamerhand hun oude idealen te verbleken, begonnen ze in te zien dat hun droom geen werkelijkheid zou worden. Een modelkolonie, die anderen tot voorbeeld kon zijn, hadden ze willen stichten, maar dat was jammerlijk mislukt. Gederah werd op den duur een gewone landbouwkolonie, waarin van de oorspronkelijke idealen bijna niets meer te bespeuren viel. Waren al hun opofferingen dus voor niets geweest?
Toch niet, want het ideaal, waarvan ze waren uitgegaan, had bij vele jonge mensen weerklank gevonden en door hun sterk geloof en hun heldhaftig doorzettingsvermogen gedurende de eerste jaren hadden ze velen, die zwak en twijfelachtig waren, sterk gemaakt. Steeds meer jonge mensen in de Oost-Europese landen waren nu tot de overtuiging gekomen dat Palestina op den duur weer een Joods land zou kunnen worden als de Joden zelf de bodem gingen bewerken en dat een Joods Palestina de enige oplossing was om aan de nood, waarin zovele Joden verkeerden, voorgoed een einde te maken.
En zo trokken er nieuwe groepen jonge pioniers naar het verre Palestina. Verheven was hun streven, onbuigzaam hun wil, maar gering waren hun kennis en ervaring op landbouwgebied. Vol geestdrift, maar zonder voldoende voorbereiding stichtten ze landbouwkolonies, doch geen daarvan werd een succes. Slechts de geldelijke steun van baron de Rotschildt, die zijn vermogen in dienst van het kolonisatiewerk stelde, redde hen van de ondergang. Wie vol hoop en verwachtingen gekomen was, werd door dit alles diep teleurgesteld. In 1891 stroomden als gevolg van nieuwe, nog bloediger vervolgingen duizenden Russische Joden Palestina binnen, vol grootse plannen. Maar ook hun luchtkastelen stortten ineen en velen begonnen zich af te vragen of de terugkeer van het Joodse volk naar Palestina niet een hersenschim was.
Waarom mislukte alles? Wat ontbrak er aan het Joodse streven? Nog heel veel. Een goed, breed opgezet plan. Eensgezindheid. Grondige voorbereiding. Geld. Maar bovenal: een leider, die de mensen kon bezielen en die, zoals eens Mozes had gedaan, het Joodse volk de juiste weg zou wijzen naar het Beloofde Land!
In die tijd woonde in Wenen een Joodse schrijver en journalist, die Theodor Herzl heette. Het ontbrak hem aan niets: als schrijver was hij zeer gevierd, z'n toneelstukken werden met succes opgevoerd, geld- | |
| |
zorgen had hij niet en van Jodenvervolgingen had hij geen last. Als ontwikkeld man had hij enige belangstelling voor de Joodse problemen en een enkele keer schreef hij er ook wel eens over. Maar hij had zich nog nooit bekommerd om de noden van de Joden, die minder fortuinlijk waren dan hij.
Toen stuurde een grote Weense krant Herzl naar Parijs en daar was hij als verslaggever getuige van een rechtszaak, die destijds de gemoederen van de ganse wereld in beroering bracht: het proces Dreyfus. In 1894 werd Alfred Dreyfus, kapitein van de artillerie, door een geheim militair gerechtshof veroordeeld tot verbanning naar het Duivelseiland wegens landverraad. Dreyfus was ervan beschuldigd militaire geheimen te hebben verkocht aan de Duitsers. Overtuigende bewijzen tegen Dreyfus had men niet, maar men nam aan dat hij zich aan landverraad schuldig had gemaakt op grond van 't feit dat hij... een Jood was! Hoewel Dreyfus volhield dat hij onschuldig was, werd hij gevangen gezet op het beruchte Duivelseiland. Maar steeds meer mensen begonnen aan Dreyfus' onschuld te geloven en onder hen was de beroemde Franse schrijver Emile Zola, die in een vlammende aanklacht de militaire rechters van geknoei beschuldigde. Jaren later kwam het tot een nieuwe rechtszaak en daarbij bleek dat men een onschuldige veroordeeld had. Na de vreselijke jaren op het Duivelseiland herkreeg Dreyfus z'n vrijheid en werd hij in z'n rang van kapitein en in z'n eer hersteld.
Wat Herzl als een slag in 't gezicht getroffen had, was dat men Dreyfus van verraad verdacht en veroordeeld had louter en alleen omdat hij een Jood was! Maar wat een nog veel diepere indruk op Herzl had gemaakt: dat hij in het Frankrijk van ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap 'tijdens het proces de volksmenigte had horen roepen: ‘Weg met de Joden! Maak ze af, de Joden, die landverraders!!’ Door de golf van anti-semitisme, van Jodenhaat, die door Frankrijk spoelde, werd Theodor Herzl zich er plotseling van bewust dat dit alles ook hem gold en dat hij onverbrekelijk tot het Joodse volk behoorde. Tegelijkertijd besefte hij hoezeer hij als Jood te kort was geschoten. Een gevierd schrijver was hij, maar had hij met al z'n talenten ook maar iets gedaan ten behoeve van het onderdrukte Joodse volk? Neen immers! Hij had van het leven genoten, terwijl millioenen in nood verkeerden!
Het Dreyfus-proces had Theodor Herzl wakker geschud. Het was alsof er een storm boven hem was losgebarsten, alsof de wolken zich
| |
| |
hadden geopend en onder rollende donderslagen bliksemstralen door hem heen flitsten, zoals hij zelf later vertelde. Duizenden ideeën kwamen op hem af en daarachter doemde in verblindende glans een machtig visioen op, waarin hij steeds scherper zag de weg, die naar de bevrijding van het Joodse volk kon leiden. En zag hij aan het einde van die weg niet een hemelhoog gebouw oprijzen, waar de kinderen Israëls in vrede konden leven?
Sinds hij dat visioen gezien had, kon Theodor Herzl niet meer gewoon denken, kon hij niet meer gewoon eten, drinken en slapen, kon hij alleen nog maar schrijven, in een adembenemend tempo schrijven om de stortvloed van gedachten, die in hem opwelden, op papier te kunnen bijhouden. Geen moment kwam hij tot rustige bezinning, overlezen deed hij niets, hij schreef maar door, dagen en nachten lang, als in een koortsachtige droom. Toen hij eindelijk klaar was, had hij het gevoel dat hij alles gegeven had wat er in hem was en dat daarmee zijn levenstaak volbracht was. Doch daarin vergiste hij zich, want juist met het boek, dat hij geschreven had, begon voor Theodor Herzl een nieuw leven - een leven gewijd aan het Joodse volk! ‘De Jodenstaat’, zó luidde de uitdagende titel van het boek, dat Herzl geschreven had. In 64 bladzijden kwam hij met een volledig plan voor de stichting van een Joodse staat en maakte hij op glasheldere wijze het ‘hoe’ en ‘waarom’ duidelijk. Op velen, die zich met dit probleem bezig hielden, maakte het een geweldige indruk, anderen vonden zijn plan echter een hersenschim. Maar Herzl volstond niet met het schrijven van dit boek, nee, hij nam ook de schier bovenmenselijke taak op zich het plan, dat hij beschreven had, ten uitvoer te brengen. Dat bestond in de eerste plaats in het scheppen van een organisatie, waarin alle Joden, die de noodzaak van een Joodse staat inzagen, zich zouden verenigen. Met hartstochtelijke toewijding ging Herzl aan het werk en in korte tijd leidde dit tot de ontwikkeling van een grote, moderne ‘Zionistische beweging’, die in 1897 in Bazel haar eerste internationale congres hield. Op deze bijeenkomst werd vastgesteld welke maatregelen genomen moesten worden om een terugkeer naar ‘Zion’ - waarmee Palestina bedoeld werd - te bewerkstelligen. Herzl toonde zich al bij de eerste besprekingen een groot staatsman en... een geboren leider, die in de harten van de tweehonderd afgevaardigden uit vele landen een heilig vuur wist te ontsteken. Het eerste wat hij zei, was: ‘Wij zijn hier bijeen om de eerste steen te leggen van het huis, dat het Joodse volk onderdak zal bieden.’
| |
| |
| |
| |
Na afloop van het congres schreef Herzl in zijn dagboek: ‘Als ik het resultaat van het congres in Bazel in één zin moest samenvatten, zou ik zeggen: in Bazel stichtte ik de Joodse staat. Zou ik deze woorden in het openbaar uitspreken, dan zou ik uitgelachen worden. Maar misschien over vijf jaar en zeker over vijftig jaar zal iedereen het merken...’
‘Een Joodse staat’... na 1900 jaren van ballingschap en wrede vervolging klonk dat als een sprookje. Zou dit sprookje werkelijkheid worden? Hoe dan ook, voor 't eerst sinds Mozes had het Joodse volk weer een leider van groot formaat en deze ene man had millioenen opgejaagde en onderdrukte mensen nieuwe hoop gegeven...
In zijn boek en op het congres had Herzl aangegeven wat er gedaan moest worden om tot een Joodse staat te komen. Een staat bestond in de eerste plaats uit een volk. Dat volk werd gevormd door alle Joden, die een Joodse staat wensten. Zij moesten zich in de Zionistische beweging aaneensluiten, opdat zij een sterk en eensgezind volk werden. Een staat had een regering. Dat was voorlopig het bestuur van de Zionistische beweging. Het zou alle werkzaamheden regelen. Een staat beschikte over geld. Daartoe diende een bank te worden opgericht, waarin rijke Joden hun geld belegden en die alle werkzaamheden financierde. Een staat had land, had een grondgebied... daarover moest onderhandeld worden met de regeringen, die het meeste belang bij Palestina hadden.
Voor z'n bank rekende Herzl op de medewerking van Joden, die geld hadden. Maar daarin werd hij al meteen teleurgesteld. Ze vonden zijn plan veel te fantastisch en te gewaagd om er hun geld in te steken. Verder had Herzl zijn hoop gevestigd op de regeringen van Turkije, Engeland en Duitsland. Palestina was in Turkse handen, de sultan van Turkije verwaarloosde het land en zat door zijn dure hofhouding voortdurend in geldnood. Herzl meende dat hij met geld bij de sultan veel kon bereiken. Hij reisde naar Constantinopel. Hij reisde naar Engeland, naar Duitsland, naar Rusland, waar hij door de Joden met onbeschrijflijke geestdrift ontvangen werd, en ook bezocht hij, voor de eerste en enige maal, het land van zijn dromen, Palestina.
Maar de sultan van Turkije, de keizer van Duitsland en de andere machthebbers, tot wie bij zich na veel moeite toegang kon verschaffen, scheepten hem af met mooie praatjes zonder daadwerkelijk hulp te bieden. Alleen Engeland opende enig vooruitzicht door het aanbod
| |
| |
een gebied in Oost-Afrika, Oeganda, voor Joodse immigratie open te stellen. Herzl, die pas met eigen ogen de ellende der Russische Joden aanschouwd had, voelde wel wat voor Oeganda bij wijze van tijdelijk onderdak, maar stuitte bij velen van zijn volgelingen op hevige tegenstand - al hun verlangen ging immers uit naar het land, dat door Herzls optreden meer dan ooit tevoren het Beloofde Land was geworden!
De ene bittere teleurstelling na de andere kreeg Herzl te verwerken, maar hij versaagde niet. Integendeel, steeds hardnekkiger vocht hij voor z'n idealen. Staatslieden, vorsten, bankiers, alles wat macht had, probeerde bij voor de goede zaak te winnen, maar vrijwel zonder succes. Alleen bij zijn volk en dan nog in hoofdzaak bij het armste deel daarvan vond hij in toenemende mate geloof en bereidheid.
Herzl leed aan een gevaarlijke hartkwaal. Dat wist hij. Ook wist hij dat deze hartkwaal dodelijk was, tenzij hij het heel kalmpjes aan deed. Toch ontzag hij zich niet, gunde hij zich geen ogenblik rust: hij maakte de ene lange reis na de andere, bezocht honderden mensen, sprak overal in Europa vergaderingen toe, schreef duizenden brieven en was steeds in touw - dag en nacht! En al ging het allemaal veel moeilijker en langzamer dan hij verwacht had, toch verkreeg hij geleidelijk aan resultaten, die een stap in de goede richting betekenden. Dit spoorde hem aan nog harder te werken, want Theodor Herzl had haast!
Pas vier en veertig jaar oud was Herzl toen hij wist dat zijn leven snel ten einde liep. Waren hem nog enkele maanden beschoren? Of slechts enkele weken? Dat wist hij niet. En daarom had hij haast - er viel immers nog zo veel te doen...
Mensen bezoeken, brieven schrijven, vergaderingen toespreken, onderhandelingen voeren, reizen en nog eens reizen, en dan weer brieven opstellen, vermoeiende gesprekken voeren om steeds meer mensen te bezielen en voor het grote doel te winnen. Zo ging het voort, dag in, dag uit, in een koortsachtig tempo, dit zwoegen zonder weerga. Tot, midden in die verbeten strijd om het welzijn van het Joodse volk, deze heldhaftige man ten onder ging...
Gekweld door de hevigste pijnen nam Theodor Herzl op 3 Juli 1904 afscheid van zijn moeder. Daarop sloot hij voorgoed de ogen, stierf hij in de vaste overtuiging dat hij zijn leven niet vergeefs had geofferd en dat zijn volk de Joodse staat in alle glorie zou doen herrijzen!
| |
| |
Het Joodse volk rouwde om het heengaan van zijn geliefde leider. Theodor Herzl was dood, maar zijn werk...? Zijn werk leefde en ging voort! In zijn sterfjaar trokken opnieuw duizenden jonge Joodse mannen en vrouwen naar Palestina, dat zij wilden veroveren, niet door wapengeweld en ook niet door geld en gehuurde Arabische werkkrachten, maar door eigen arbeid! Zij meenden dat het Joodse volk alleen recht op de gekochte grond had als het die grond ook met eigen hand bewerkte. Bij die ‘verovering door de arbeid’ konden ze steunen op de ervaringen van hun voorgangers.
Grote kracht putte de Zionistische beweging uit de idealen van het socialisme, dat de arbeiders van loonslaven tot vrije mensen wilde maken, die hun arbeid verrichtten niet ten behoeve van enkelingen, die in de eerste plaats winst en rijkdom nastreefden, maar ten behoeve van de menselijke samenleving. Dat wilden ook de jonge Joodse pioniers. In de nieuwe maatschappij, die zij in Palestina gingen opbouwen, wilden ze de uitbuiting en het recht van de sterkste afschaffen en daarvoor in de plaats stellen rechtvaardigheid en gelijke rechten voor allen. Velen wilden niet anders dan volgens de socialistische beginselen leven en dat leidde onder meer in 1909 tot de stichting van de eerste ‘kibboets’: een gemeenschappelijk landbouwbedrijf, gezamenlijk eigendom van de arbeiders, die allen, zowel mannen als vrouwen, gelijke rechten en plichten hadden, die alles samen en in gezamenlijk overleg deden en geen loon of eigen bezittingen hadden, maar alles samen deelden. Deze eerste kibboets, die Daganiah genoemd werd, had het in 't begin heel moeilijk, maar werd uiteindelijk, zonder ook maar iets van z'n idealen prijs te geven, toch een succes. Er kwamen meer van dergelijke kibboetsiem, gemeenschappelijke landbouwbedrijven, die op de ontwikkeling van het land een enorme invloed hadden.
Zo kwam er nieuw leven in het Oude Land, want vele duizenden Joden wijdden zich in Palestina aan het vruchtbaar maken van de grond, aan de akkerbouw, zuidvruchtenplantages, veeteelt met zuivelbereiding en groenteteelt. Er kwamen modelboerderijen en landbouwscholen en met man en macht bracht men dorre of moerasachtige streken in ontginning om nieuwe immigranten een bestaan te verzekeren. Toen brak echter als een donderslag bij heldere hemel de eerste wereldoorlog uit, die het kolonisatiewerk lam legde, en veel vernietigde, dat met grote moeite was opgebouwd. Turkije raakte in oorlog met Engeland, Palestina werd gevechtsterrein, bijna 30 000 Joden werden door
| |
| |
de Turken verbannen en weggevoerd, velen stierven van honger, maar gelukkig kwam er tenslotte redding doordat de Engelsen het land veroverden.
Het was in die tijd dat de Engelse minister van Buitenlandse Zaken Balfour aan baron de Rotschildt een brief stuurde, die een kroon op het werk van de Zionistische beweging scheen te vormen doordat er de volgende zinsnede in voorkwam: Zijne Majesteits regering beschouwt de vorming van een nationaal tehuis in Palestina voor het Joodse volk goedgunstig en zal zich zoveel mogelijk beijveren het bereiken van dit doel te verlichten. Hiermede werd voor 't eerst in de geschiedenis van het Jodendom het historisch recht van het Joodse volk op Palestina onomwonden erkend. Zelfs tot diep in Rusland bracht deze ‘Balfourverklaring’ millioenen Joden tot de overtuiging, dat de verlossing nabij was en dat Herzls visioen, een eigen Joodse staat, nu spoedig grootse werkelijkheid zou worden.
Bitter was dan ook de teleurstelling, toen al spoedig bleek dat Engeland zijn belofte niet nakwam. Het is nu eenmaal zo dat de buitenlandse politiek van een land zelden bepaald wordt door menslievende overwegingen. Handhaving of vergroting van de macht - daar gaat 't meestal om! Zo nodig door toepassing van het ‘Verdeel en heers!’ Dat deed ook Engeland in Palestina. Terwijl de Joden alles in 't werk stelden om tot vriendschappelijke betrekkingen met de Arabische bewoners van het land te komen, zetten vele Engelsen de Arabieren tegen hen op om daarna voor de Arabieren partij te kiezen. Engeland wilde daarmee de sympathie van de Arabische wereld winnen, die het nodig had om zijn macht in het nabije oosten te versterken. Toch gingen de Joden met uiterste zelfbeheersing op de ingeslagen weg voort; werden hun landbouwkolonies door gewapende Arabieren aangevallen, dan beperkten ze zich tot zelfverdediging en vermeden ze het hun aanvallers dodelijk te verwonden. En hoe nadelig vele maatregelen van het Britse bestuur ook voor de Joden waren, toch legden ze zich er bij neer in de hoop op den duur Engelands medewerking te verkrijgen. Helaas ging deze hoop niet in vervulling.
Maar ondanks de vele tegenwerking, ondanks Arabische aanvallen en andere moeilijkheden, werd er enorm veel werk verzet. Hele steden en dorpen rezen uit de grond, de ene landbouwkolonie na de andere werd gesticht, Jeruzalem kreeg een universiteit, Haifa een technische hogeschool, omvangrijke installaties werden aangelegd om droge gron- | |
| |
den te besproeien, er kwamen ziekenhuizen, scholen en laboratoria, landbouwproefstations en fabrieken en electrische centrales, op grote schaal werden bossen aangeplant, moerassen werden drooggelegd en uitgestrekte woestenijen werden tot vruchtbaarheid gebracht.
De Zionistische beweging groeide voortdurend, steeds meer geld werd door de overal op aarde verspreide Joden bijeengebracht en hoezeer de Engelsen de Joodse immigratie ook bemoeilijkten, toch steeg het Joodse bevolkingsaantal snel. Waren er in 1918 in Palestina ruim 50 000 Joden, in 1924 waren 't er 100 000, in 1932 200 000 en in 1940 een half millioen. De organisatie van de Joodse samenleving was goed en modern, er was een bloeiend cultureel leven ontstaan, op vele landen werd handel gedreven en jaarlijks werden er onder meer voor millioenen aan ‘Jaffa’-sinaasappelen uitgevoerd. En al met al had de Joodse kolonisatie in nauwelijks een halve eeuw van het dorre, armoedige Palestina een land gemaakt met vruchtbare landbouwgebieden, met bloeiende steden en met een veel grotere welvaart dan alle omringende landen.
De jeugd had in dit alles een belangrijk aandeel geleverd, vooral in het ontginningswerk. En dit zware werk werd voornamelijk gedaan door zoons en dochters van winkeliers en andere middenstanders, door studenten, gymnasiasten en vroegere kantoorbedienden, die dit in 't geheel niet gewend waren. Onder de gloeiende zon, karig gekleed en gevoed haalden ze stenen uit de grond, verrichtten ze het moeizame graafwerk en legden ze wegen aan. En dit met een vertrouwen en levensblijheid, die bij iedereen bewondering opwekten. Uitermate heldhaftig was vooral hun strijd tegen de moerassen. Daar stonden ze maandenlang in de brandende hitte, met vaak hongerige magen en lijdend aan koorts, tot hun borst in het vuile, stinkende water om daarin buizen te leggen, waarmee het water kon worden afgevoerd. Velen gingen ten onder aan malaria en aan andere ziekten, velen stierven van uitputting of door Arabische kogels, maar het ontginningswerk ging voort, steeds meldden zich nieuwe jonge mensen om deel te nemen aan deze pioniersarbeid!
In de tijd dat Herzl van een Joodse Staat droomde, woonden er in Palestina slechts enkele tienduizenden Joden. Nu waren er meer dan een half millioen Joden in het Oude Land, dat ze met taai doorzettingsvermogen en heel veel idealisme tot nieuwe bloei hadden gebracht. Maar was daarmee Herzls droom van een Joodse staat werkelijkheid geworden?
| |
| |
Nee, want het Joodse land stond nog onder Engelse heerschappij. En de honderdduizenden Joden, die ternauwernood waren ontkomen aan Hitlers concentratiekampen, waar millioenen van hun zusters en broeders een gruwelijk einde hadden gevonden, en die niets liever wilden dan naar Palestina te gaan, vonden de poorten van het Beloofde Land gesloten...
‘Maar waar een wil is, is een weg! En die wil wás er, want het oude ideaal leeft onverminderd voort!’ zei David Bloch, nadat hij me de zo bewogen geschiedenis van het Joodse volk had verteld. Dat kon ik me voorstellen, dat dit ideaal onverminderd voortleefde, want het was een ideaal, zo mooi en zo groots dat het ook mij geheel vervulde. Niet langer zwierf ik eenzaam en verlaten door de straten van Eindhoven, gekweld door de somberste gedachten, niet langer vroeg ik me af of het leven nog zin had, want nu had ik een vriend: David Bloch van de Joodse Brigade. En door wat hij me verteld had, zag ik weer een levensdoel!
‘Wil je?’ vroeg David. Natuurlijk wilde ik. Waar een wil is, is een weg. David wees me die weg.
|
|