Proeve eener geschiedenis der Nederduitsche dichtkunde
(1810)–Jeronimo de Vries– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Derde afdeeling.
| |
[pagina 20]
| |
gewerkte Verhandeling van den Heer Kops zal hen, die omtrent de Rederijkers eenig verslag begeeren, omstandig met dezelve bekend kunnen maken. Ga naar voetnoot(1)Philips de Schoone zelf was Lid van de Brusselsche Kamer het Boeck, en gaf, omtrent het laatst dezer Eeuw, aan deze, toen veel-vermogende Kunstgezelschappen, de sprekendste bewijzen zijner gunste. Het is te verwonderen, dat, ondanks deze gunstbewijzen aan de Rederijkers, de Dichtkunst geene meerdere vorderingen gemaakt heeft; dan wij zullen hierna gelegenheid hebben te zien, dat niet altijd de bloei der Dichtkunst aan die der Dichterlijke Gezelschappen verbonden is geweest. Een beter grondslag tot vordering voor de volgende Eeuwen werd in deze gelegd door dien nooit volprezen Landgenoot, wiens nagedachtenis aan alle minnaars en beoefenaars der wetenschappen heiliger is, dan die van Hooft, Vondel en andere onsterfelijke Dichters; door dien gelukkigen inwoner van Haarlem, die misschien alleen meer heil en verlichting aan het menschdom heeft toegebragt, dan alle Dichters van alle Eeuwen te zamen: Laurens Jansz. Koster, in deze Eeuw geboren, heeft, door de uitvinding der Drukkunst, alle schoone kunsten en wetenschappen, en dus ook de Dichtkunst, in het licht gesteld. Deze uitvinding gaf leven, toen alles doodsch en stil was; haar hebben wij het voornamelijk te danken, dat op deze duistere Eeuwen de heerlijkste tijden allengs gevolgd zijn. | |
[pagina 21]
| |
Wij zullen, voor wij tot de Dichters zelve overgaan, in geen nader onderzoek dezer Eeuw treden; maar liever het kort en juist oordeel van den kundigen Van Wijn hier overnemen. Ga naar voetnoot(1)‘Wat de Vijftiende Eeuwe betreffe, zij gaf mij, over het algemeen, weinig stoffe tot roem. In eenen tijd, dat de meeste konsten in Europa herleefden, en zelfs nieuwe gebooren wierden, was onze Zangberg schaarsch bezocht door Lieden van smaak. Versch gesmeede en wonderlijk gewronge spreekwijzen maakten de, op zich zelve weinig beduidende Berijmingen dikwijls onverstaanbaar, te meêr, daar zij overladen wierden met bastaardwoorden: welk laatste echter bijzonderlijk bij hen plaats had, die den Franschen dichttrant wilden volgen, of naast aan de Fransche Grenzen woonden.’ De eerste, wiens werk wij hier vermelden, is Ga naar voetnoot(2)Ga naar margenoot+JAN, of, gelijk hij zich mede schijnt genoemd te hebben, WILLEM de WEERT van IJPREN. Zijn werk, naar het Latijn gevolgd, is genaamd: Die nieuwe Doctrinael of Spijeghel van Sonden. Hij schijnt vrij zuiver in zijne denkbeelden; de dichtrant is die van zijne tijdgenooten, zonder verheffing of keur van uitdrukking: | |
[pagina 22]
| |
Ga naar voetnoot(1)Maer ic begripe die sotte riesen /
Die een stom beelde also verkiesen /
En̄ al haer ghelove an haer setten /
En̄ maken van den beelden Mametten /
En̄ anbedense boven onzen Here God:
Hier in breken sy dat eerste ghebod.
Ga naar margenoot+Een ander Dichter dezer Eeuw is Ga naar voetnoot(2)JACOP VILT, Goudsmit te Brugge in Vlaanderen. Van hem hebben wij eene vertaling van Boëtius, begonnen in 1462 en volbragt in 1466, deels uit het oorspronkelijke Latijn, deels uit het Walsch van Mr. Jan van Meurs; deze is voor een gedeelte in rijm, voor een gedeelte in ongebonden stijl. Zie deze regels ten voorbeelde van zijnen dichttrant:
Ga naar voetnoot(3)Maer gheen (dier) enesser/ dat rechtes gaende/
Dan de mensche / die upwaert heeft slaende
Den lechaem recht ten hemelwaert staende /
Dus waert wel recht dat in hem baende
Ghepeins / dat hem altoos vermaende
Syn ghebrec: so dat hy dat spaende.
Ga naar margenoot+Eene andere Dichterlijke vertaling van Boëtius van deze Eeuw is mede nog voorhanden. Huijdecoper noemt ze, ter onderscheiding van die van Vilt, de Oude Vlaemsche van 1485; wij willen | |
[pagina 23]
| |
ons tusschen deze en die van Vilt geen partij stellen, en opdat men des te beter onze onpartijdigheid zien en zelf zoude kunnen oordeelen, de overbrenging van dezelfde plaats hier bijbrengen.
Ga naar voetnoot(1)Al hebben al dese (dieren) diverschen aerd
Sy sien nochtan al nederwaert
De meinsche alleen heift thooft gheresen
Onweirt sal hem de aerde wesen.
Ga naar margenoot+Behalve den Dichter Ga naar voetnoot(2)JAN van den DALE, die, bij de Brusselsche Rhetorijkkamer Het Boeck, voor zijn werk den kostbaren prijs van eenen schoonen gouden ring met eenen rijken diamant wegdroeg, en wiens schriften nog in het midden der Zestiende Eeuw in groote achting waren, leefde in deze Eeuw, volgens Kops, in zijne Ga naar margenoot+Schets der Rederijkers, Ga naar voetnoot(3)ANTHONIS de ROUERE van Brugge. Welke zijn dichttrant geweest is, en waar hij behagen in vond, kan ons blijken, uit een stukje op den dood van Hertog Philippus van Bourgondiën. De Hoofdletters drukken den naam, titel, benevens het jaar | |
[pagina 24]
| |
en de plaats van 's Hertogs overlijden uit. Zie hier het begin:
Periculuese Moort onghenadigh /
Hongherighe Couleuveryneghe beeste /
Enuydieuse Corozyfverradich /
Latende ons Clachtich ende beschadich /
Joyeusheit Cranckende troost ende feeste;
Persequerende Laren die aldermeeste
Prinche ende Xhristus vrienden beseuen.
Vervreimdende Van sinen leuenden gheeste
Smaendaechs Juny vichtiene ghescreuen /
Die deuotelick Jonstelick was in 't leuen. enz.
Welk eene taal! Men vergelijke dit met Maerlant's rijmen, en men zal sterke verachtering in plaats van de verwachte vordering vinden. Zonder te willen beslissen, of zij bepaaldelijk tot dit tijdperk moeten gebragt worden, willen wij nog van eenige weinige Dichtwerken, zeker omtrent dezen tijd vervaardigd, spreken. Ga naar margenoot+Het eerste is: Ga naar voetnoot(1)Die Excellente Chronike van Vlaenderen, welke wij hier slechts noemen, omdat ANDRIES de SMIT of SMET, die dezelve zamengesteld heeft, dezelve doorvlocht met Dichtregels van zijn eigen maaksel. Ga naar margenoot+Een ander is de Dichter van Ga naar voetnoot(2)De Distructie van de Stadt van Troije, te Antwerpen in den jare 1541 gedrukt, waar het verhaal in onrijm dik- | |
[pagina 25]
| |
werf wordt afgebroken door een berijmde tweespraak: wat dunkt u van deze regels?
ô Cupido! God! deze allegatien van contemplatien /
Die mi minlic begheeren aenbrinckt /
Ontfuncken myn sinnen met delectatien / vol decoratien /
Met vierigen appetite omringt.
Deze Dichter zal voorzeker wel aan de Fransche Grenzen gewoond hebben; wien walgt niet zulk eene barbaarsche taal? Veel zuiverder is, volgens deskundigen, de Ga naar voetnoot(1)Kersten Spijeghel van DIRK van MUNSTER.Ga naar margenoot+ Ook verdient de Ga naar voetnoot(2)Spijeghel der Jongens, door LAMBERTUS GOETMAN, deswegens ee-Ga naar margenoot+nigen meerderen lof. Ziet hier eene proeve uit den laatsten.
ô! Hemelsche Coninc / God Almachtich!
Vader / Sone / ende Heilige Geest!
Drie personen een God waerachtig /
Derleen ons gratie en wysheit meest /
Hier so te leeuen / onbevreest /
Dat wi / na ons sneuen /
Metter Enghelen houden feest /
Hier bouen / int eeuwich leuen.
Breedvoeriger willen wij van deze Eeuw geene melding maken, maar verwijzen den onderzoeklievenden, naar onzen voornaamsten wegwijzer tot dusverre, den Oudheidkundigen Van Wijn. |
|