Vlamrood(1920)–Hendrik de Vries– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Vliegtocht. De schroef gaar óp. De nevelranden Der vlakte dragen heidebranden. De meren worden spiegelglimpen. Herhaald'lijk, zienderoogen, krimpen De torens, tot gespitste naalden. De stand- en stapelplaatsen daalden Met eindeloos verkleinen. De lijnen zijn kristallen kieren. Een kaart. Rivieren slieren, ónder De spoed-gesmoorde donder, - goudig In alle deelen, - duizendvoudig Versmolten, tot een duiz'lend wonder; De zeeën, aan de nevelranden Als trappen, ruksgewijs geklommen; En anderzijds doen heidebranden De breedte leven, met kolommen Van wolken. [pagina 29] [p. 29] Plotseling verstommen De schoten, en de schroefschijf spat Vertroebeld. Gansch de stad, gevat In waat'rig staal! De gruis-beladen Speelsloepen! Vijverkloven! Huizen Bij millioenen Bij miriaden door plantsoenen Omstrengeld. Nauwelijks te raden Bekendheid! Zoef! De bladen suizen. De booten, plank bij plank, vergrooten. Omlaag verhevigen de schoten, Langs weiden, die in straling baden, Langs groene slingers; - op de raden De loodsen toe. De landen hebben Ons weer gevangen in hun webben. Vorige Volgende