Vlamrood(1920)–Hendrik de Vries– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Angst. O gij, die om u glans als vleugels breidt, Verschijning! Is niet u de zaligheid, En mij de razernij, die nooit genas? Gelijk het veld vergeefs om regen smeekt, Tot krijgsgeweld zijn rijke halmen breekt, Tot alles weekt, een vette, zwarte plas? Tot steden smeulen als vertreden gras? 't Vergif, dat uw borduursel met zich sleurt, Verzwaart, tot zich de wind krankzinnig drinkt: De zomer, welke uitbundig koortst en geurt, De vreugde, die de duisternis verscheurt, Gelijk de luchtvloot, van 't geschut verminkt, Naar streken vol ontploffingshaarden zinkt. Vorige Volgende