Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 88] Verering * Dat Gij de Zon zijt, en wij de straal, Zegt ieder godsdienst in eigen taal, Dat alles eens tot zijn Oorsprong keert, En dat men 't Leven door 't sterven leert; Dat Gij de Vlam zijt, en wij Uw schijn, Dat godsdienstvormen slechts vormen zijn: Dat ook de heiden slechts U vereert; Dat Gij in alles en steeds regeert. Hoezeer versluierd, hoezeer besmet, Erkennen allen de wereldwet: Een wet van stijging van 't laagst naar 't hoogst, Van 't heil der arbeid - van zaad en oogst; Hoe Gij alleenlijk de Schepper zijt, En al 't geschapen aan U gewijd, Hoe alles leeft van Uw ademtocht; Hoe alles één is: door Een gewrocht. Dees waarheid spreekt nog in 't ongeloof: Zijn smart verkondigt een diepe kloof Die 't schepsel steeds van de Schepper scheidt, En 't eindig wezen van d'Eeuwigheid. Geen kust, geen haven- of bakenvuur; Thans volgt het vaartuig kompas en stuur, Gelijk een stomer de storm doorkoerst, Al is de hemel met mist befloerst. [p. 89] Dees drang is oorzaak dat al wat leeft In Uw verering zijn vreugde heeft; Dat al wat worstelt en zwoegt en woelt In Uw aanbidding zijn eenheid voelt. De bloem waarboven de vlinder speelt Geniet het licht als Uw zinnebeeld. Gij straalt, en 't wonder der leegte straalt, En 't leven worstelt en zegepraalt. Vorige Volgende