Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 43] De verdwenenen * Terwijl de negervorst zijn hut kwam uitgetreden Zag hij een speer zijn borst bedreigen van beneden. Hij week. Doch 't wapen trof, en stervend zeeg hij neer. De koningsvrouw beval haar slaven tot verweer Te stormen, eer 't getal des vijands mocht vermeren. Zij zond hen langs 't moeras, met plaggen hoog bebrugd, Vol resten van een oud of uitgeroeid gehucht. Zij wachtte gans de nacht vergeefs hun wederkeren. Ternauwernood had zij in 't zwart een vorm ontwaard, Doch met verbroken kolf lag nog de lans ter aard, En gans de nacht was geen gerucht of straal t'ervaren. Zij zond, zoras de morgen daagde, legerscharen. Die zochten d'afgedwaalde dienaars vruchteloos, Tot een van hen als gids een weg door 't oerwoud koos. Hier vond men, deels ontvleesd, veel schedels vastgeslagen Aan spiesen, welke in d'aard verworteld, als op schragen Verrezen. - Om hen heen, met angels diep in 't hart, Lag heel 't gezochte heir, van aangezicht verstard. Vorige Volgende