De nacht(1920)–Hendrik de Vries– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Leven op een Vreemde Ster. Puinsikkels krakten door elkander op de vlakten. Verwrakte wouden vormden tuilen, en verzakten, En puilen wederom in slingering tot zuilen. Uit bergen nevels hangt een slang, die langs de kuilen Komt speuren, zonder aan de bodem iets te roeren. De twijgen, met gesnik van windbewogen snoeren, Zijn hemelwaarts gebeurd. Op wortelstoelen steelt Vleeschetend kruid, wanstaltig. Zoo een ruk hen streelt Wielt plots 't inwendig aller strengen, doch de zang Van 't zwiepen zijner diepste weefs'len zindert lang. Vorige Volgende