De nacht(1920)–Hendrik de Vries– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Orkaan. Het zand verwildert onder krullen, welke klieven Door 't zwerk, om antwoord gillend. Thans vertalrijkt hieven Zich heuvels tegen d' einderlijn, en zwalpen gulpen Wankleurig. In de tempels kromp de tooi der tulpen Tot sap dat leeft en kleed aan voet verkleeft. Met kommen Beklimmen priesters 't voorhof, offren, en vermommen Zich duister, eer allengs de luchtvorstin 't verblindend Gestraal verliest, en schoksgewijze kronkels windend Om 't hoofd, in stervenspijn 't gordijn doet sluiten. - Steenen Ontrukken zich aan 's riet-strooms bedding. Zij vereenen Door 't schietend pluis hun zwaarte, vullen holten, rollen Van daar, of rusten moeizaam. Op de zeeën zwollen Beweegsels. En de stegen dragen volk, en dringen 't Naar onderaardsche steden, welker dwaaltuinkringen Benauwen, tot slechts heesch gelispel hijgt. - Reeds missen De vuren adem, en verblauwd smet walm de nissen. Vorige Volgende