De nacht(1920)–Hendrik de Vries– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Nachtlied. Ik dwaal. Ik adem ruimer. Vervolger, staar u blind. Geen wind verraadt zijn sluimer: Onvindbaar ligt het kind. Geen reuk, die 't rood van d' ader Verraadt - zoomin 't gewaad. Dicht naast u is de dader Met onverroerd gelaat. Vergeefs, al staalt ge uw pogen, En hijscht, wat zwom of dreef. Het kleed is wijd vervlogen Op rook. Geen draad zelfs bleef. En 't lijk rust in de bogen Beneden, scheef, doorweekt, Waar 't water niet zal drogen Eer d' ouderdom ze breekt. Het kronk'lend licht ontluikt weer. Geen hoek die duister bleef. Het net aan rollen duikt weer En hijscht wat zwom of dreef. [pagina 12] [p. 12] Weer komt het volk tegader Gestroomd uit straat bij straat, De dader strompelt nader Met onverroerd gelaat. Zijn adem wordt hem ruimer, De zoeker staart zich blind. Geen stoornis voor de sluimer Van 't heengezegen kind: De sluimer in de bogen Der muren, scheef, doorweekt, Waar 't water niet zal drogen Eer d' ouderdom ze breekt. Vorige Volgende