‘Nog maar ruim een jaar, dan kan ik van school af,’ zei hij.
‘Dan kan ik ook mee helpen verdienen, vader. Dat scheelt dan ook alweer.’
‘Ja,’ zei vader, ‘daar rekenen we ook al op. Het eerste jaar is het moeilijkste. Maar tot zolang moet je goed je best doen op school. Dat komt je later van pas.’
Natuurlijk, dat zou Jaap doen.
‘En de vis, vader,’ zei hij. ‘We hebben zo'n mooie zooi! Hoeveel zou het wel wezen samen, een pond of zes?’
‘Minder zeker niet....’
‘Nou,’ zei Jaap, ‘ik heb gedacht, daar kunnen we best wat van verkopen. Bij het pension van Van der Lugt willen ze het misschien wel hebben. Daar hebben ze een heleboel gasten en iedere Vrijdag eten ze daar vis, maar ze moeten die soms helemaal uit de stad halen. Dat zei Gert, die bij mij in de klas zit. En 't is nou Donderdag, dat is dus net op tijd.’
‘Jongen, ja, als dat eens mogelijk was!’ riep vader.
Hij tilde het net uit het water en bewoog het op en neer in zijn hand. Wat een gespartel en geblink tussen de mazen!
‘Wel zes pond, dunkt me,’ zei hij. ‘Maar met zo'n huis vol mensen moeten ze heel wat hebben. En hoe moet dat dan, Jaap, dan hebben we zelf nog niks....’
‘Nou, we kunnen toch zeker nog wat vangen,’ zei Jaap. ‘Hoe laat is het, vader?’
Vader keek op zijn horloge.
‘Kwart over zeven,’ zei hij.
‘Kunnen we nog een uur,’ zei Jaap. ‘Als ik om halfnegen thuis ben, kom ik nog best op tijd. Vooruit, dan nog gauw even ons best doen, va!’
Hij tilde zijn snoer uit het water. Natuurlijk, het deeg was er schoon af. Bij vader net zo. Ze hadden er geen van beiden iets