Ook Pakana, het zusje van Wempi, net zo'n dikkerdje als hij, komt aanhollen.
Paura schiet op het kleine aapje af. Hij pakt het achter de voorpoten vast en heft het met beide handen omhoog. Het blaast tegen hem met alle tandjes bloot. Paura lacht en doet het hem na.
‘Voor mij, Panokko? Voor je kleine broer?’
‘Hij is van Arawatta,’ zegt Panokko.
Arawatta staat met de dode moeder-aap in de armen. Hij kijkt Paura aan. Mooie, donkere ogen heeft Arawatta, groot en goed. Nu hij naar Paura kijkt en zijn verlangen ziet, worden ze nog zachter. Arawatta houdt van alles wat klein is en hij heeft zelf geen broertje of zusje.
‘Arawatta?...’ smeekt Paura.
‘A-a!’ zegt Arawatta. En hij lacht hard, als Paura met het aapje in zijn armen ronddanst van plezier.
Ze lopen vlug naar de hutten om in de schaduw te zijn. In heel het dorp blaffen de honden, die de geur van het wild ruiken. Het valt Panokko op, dat hij alleen de stem van Jepe hoort. Waar is Mati?...
In de koelte onder het ruime dak liggen zijn ouders en Pipi in hun hangmatten voor de middagrust. Panokko brengt het hert bij zijn moeder. Hij werpt het niet neer, hij legt het heel voorzichtig op de grond om Toeloe niet te doen schrikken. Olisiana legt er de aap bij. Het is een prachtige buit en allen kijken er tevreden naar, maar er is niemand die de jonge jager prijst. Dat zou dom zijn, dat doen alleen de luidruchtige bosnegers. Die schelden ook iemand uit, als hij misgeschoten heeft. Zij zijn niet wijzer. Waarom zou Panokko geprezen moeten worden? De goede Geest heeft hem het wild doen ontmoeten en heeft goed gevonden, dat hij het