het vuur haar hangmat heeft. Olisiana volgt haar met een armvol hout, om het daar lekker warm te maken en komt niet terug. Zo blijft Panokko alleen met zijn vader.
Jaloekama praat met zijn zoon als met een man.
‘De moeder van Toeloe heeft een moeilijke tijd,’ zegt hij.
‘Zij moet meer eten, om sterk te worden. Zij moet vlees van het hert hebben, daar houdt zij van.’
‘Uw zoon heeft goed uitgekeken, maar nergens een spoor van een hert gevonden,’ antwoordt Panokko. ‘De herten zijn nog ver, op de grote savanne.’
Jaloekama wijst naar de horizon.
‘Zie,’ zegt hij. ‘De ster van het hert begint te lichten over het bos. Dit is al de derde avond. Dat is het teken, dat de herten komen, omdat ze op de savanne geen water meer vinden. Ze moeten al bij de rand van het bos zijn, bij de Moeti-kreek. Mijn zoon moet naar de Moeti-kreek gaan.’
‘Hij zal gaan,’ antwoordt Panokko. ‘Hij heeft een afspraak met zijn vrienden om op de kwatta-aap te gaan jagen en te vertrekken vóór de zon ontwaakt. Laat de vrienden jagen op de zwarte aap. Uw zoon zal op het langbenige hert jagen. Als de Vader van de Indianen het wil, zal hij met vlees thuiskomen.’
In de verte fluit zacht klagend de nachtzwaluw. Dat is altijd het teken, dat het tijd is om te gaan slapen, en ze zijn er zo aan gewoon geraakt, dat ze meteen beginnen te geeuwen. Tegelijk staan ze op. Steunend op zijn zoon bereikt Jaloekama zijn hangmat. Dicht bij hem strekt Panokko zich uit.
Hij ligt nog even naar het vuur te staren en te luisteren naar de geluiden van het bos. Intussen overdenkt hij de dag die voorbijging en de dag die komen zal. Er rust een zware taak op zijn jonge schouders, nu zijn moeder een kind heeft ge-