De Nederlandse volkskarakters
(1938)–P.J. Meertens, Anne de Vries– Auteursrecht onbekend
[pagina 483]
| |
De Nederlandse Joden
| |
[pagina 484]
| |
één der oorzaken werd van wat men met 'n zonderling woord ‘antisemitisme’ noemt, is duidelijk. Had niet 'n Weens pamflet van de aanvang dezer eeuw tot titel: ‘Israeliten und andere Antisemiten’?
Het is duidelijk, dat ik in het vervolg van dit opstel over het karakter van de Nederlandse Joden zal spreken, ook al zijn ze dan ook bijna allen tevens Joodse Nederlanders geworden.
De eerste historische persoonlijkheid uit de Joodse geschiedenis, Abraham, de zoon van Terach, die met zijn vrouw Sarai uit Babylon kwam, trok na kort verblijf in Mesopotamië naar Kanaän en vestigde zich in 2250 v. Chr. in het zuiden van dit land in Sichem. Uit deze nomadenstam, als kern, vormde zich in het verloop der euwen, na eindeloze strijd met de bewoners des lands, met Phoeniciërs, Philistijnen, Arameërs, Idumeërs, Moabieten, Amalekieten, Ammonieten, Arabieren enz., na vermenging met 'n gedeelte van misschien al deze volksstammen, het door Hebreërs bewoonde rijk van Israël. Van de 12 stammen, waarin het aanvankelijk verdeeld was, trokken er 10 ‘naar het Noorden en Oosten’. Van het zo in tweeën verdeelde koninkrijk ging het noordelijke, Samaria, ten onder, ‘verdwijnt van de oppervlakte der aarde schier zonder een spoor na te laten; het rijk van Juda wordt de kiemcel van een tot heden onsterfelijke natie’.Ga naar voetnoot1) Het volk, dat eens 6 miljoen zielen had geteld, kwam uit de Babylonische ballingschap, waarheen het in 586 v. Chr. na de verwoesting van Jeruzalem door Nebukadnezar gevoerd was, met 'n aantal van ± 60.000 in 537 terug.... en rolde als 'n sneeuwbal naar Jeruzalem, terug naar nieuwe bloei en nieuwe strijd, het herbouwde z'n Tempel, waarin het z'n ouden God vereerde. 'n Deel van het oude volk bleef in Babylon, 'n deel was na de verwoesting van de Tempel op de 9de Ab 586 met Jeremia naar Egypte getrokken. Het zette zich neer in Alexandrië en wist zich in concurrentie met de Grieken meester te maken van de handel op het Oosten. Een uitvalspoort naar de Diaspora, de verstrooiing, was hier opengezet voor komende tijden en het waren de Romeinen, die in 70 na Chr., na de volgende verwoesting van de Tempel, Ahasverus door deze poort dreven op z'n zwerftocht voor duizenden jaren onder de volken.
Het valt buiten mijn bestek om in deze studie, die ten doel heeft | |
[pagina 485]
| |
het volkskarakter te ontleden van de Joden in Nederland, hun lijdensgeschiedenis in de meeste landen van Europa gedurende de twintig euwen van deze nieuwe ballingschap te beschrijven. In mijn dissertatie beschreef ik hoe de ‘door de vervolgingen gedurende vele eeuwen sterk geschokte nerveuse constitutie van vroegere geslachten’ invloed moet hebben gehad op hun karakter, door een ‘neiging tot erfelijke fixatie’Ga naar voetnoot2). Ik kom hierop terug.
Aan de ‘Geschiedenis der Joden in Nederland’ door Dr H.J. KoenenGa naar voetnoot3), waarmee dit geleerde lid van de gemeenteraad van Amsterdam in 1842, als antwoord op 'n prijsvraag van het ‘Provinciaal Utrechtsch Genootschap’ de gouden ereprijs behaalde, ontleen ik een en ander over de vestiging der Joden in Nederland. Jac. Zwarts vangt z'n ‘Hoofdstukken uit de Geschiedenis der Joden in Nederland’Ga naar voetnoot4) aan met de mededeling, dat Koenens boek na z'n verschijning door geen nieuwe bewerking is gevolgd, omdat men terugschrok voor het daarvoor noodzakelijke archiefonderzoek. Waarschijnlijk hebben de joden zich in het gevolg van de Romeinse legerscharen, die op verovering naar het Noorden trokken, daar verspreid. In 321 vond men hen in Keulen, hadden ze al synagogen in Belgisch Gallië, kregen veel eerder vaste voet in de toenmalige Zuidelijke Nederlanden dan in Noord-Nederland. Waarschijnlijk werden in 629 te Utrecht op bevel van Keizer Heraclius Joden gedoopt. Bij Koenen vindt men, dat een kundig schrijver meldt: ‘dat sedert den inval der Noormannen de bijzonderste koophandel (in de Nederlanden) door de Joden werd gedreven’. Dit betrof het jaar 1048.Ga naar voetnoot5) Door het oproer der Flagellanten of Cruusbroeders werden de Joden naar Gelre gedreven, waar Hertog Reinoud II van z'n leenheer Keizer Lodewijk IV in 1349 de vrijheid gegeven werd hen in zijn gebied op te nemen en te beschermen. Dat deze bescherming tegen grote jaargelden moest worden gekocht, is duidelijk. In ditzelfde jaar moesten zij voor hun toelating blijkens de archieven 792 gulden betalen. Ook in Nijmegen, Emmerik, Zutphen, Doesburg, Goch, Grave, vestigden zij zich in deze tijd. In 1443 werden een Jood, die naar | |
[pagina 486]
| |
Heusden reisde met 'n vrijgeleide, door 'n Gelders edelman, Jan van Rossum, z'n kleinodiën plus veertig duizend gulden ontnomen! Daartegenover staat, dat in dezelfde tijd te Arnhem een Jood tot gemeentegeneesheer werd aangesteld. Ook in Utrecht woonden toen reeds Joden, anders had men ze in 1444 niet uit de stad kunnen bannen. Van hieruit trokken ze naar het Oversticht en verderop naar Holland. Reeds in het begin der 14e eeuw vond men vestigingen van Joden in Vollenhove, Zwolle, Kampen, Ootmarsum, Enschede, Oldenzaal, Goor, Lochum, Zutfen. 'n Bossche Kroniek van 1349 zegt: ‘doen gingen die gheseleren ende cort daer na waren die Joden doodgeslagen’. Einde Augustus 1349 werden de Zwolse Joden geheel ‘uit liefde tot God’ doodgeslagenGa naar voetnoot6). Het is weinig, maar 't blijkt duidelijk, dat men 't doodslaan van een stuk of wat Joden niet de moeite van het optekenen waard vond. Uit familie- en gebedenboeken der Joden blijkt meer, b.v. dat er vóór 1349 reeds gewoond hebben in Sittard, Borne, Utrecht, Keppel enz. Ten slotte vond in Friesland in 1286 reeds 'n vervolging van Joden plaatsGa naar voetnoot7). Het gevolg van deze gruwelijke uitmoording van de Joden, aan wie men, behalve van de zwarte pest, de schuld gaf, als steeds, van alle kwalen en ongelukken, was, dat practisch de middeleeuwse joodse gemeenten waren weggevaagd, zelfs de heugenis daaraan bestond niet langer. En toch kwamen zij deze haast onmetelijke ellende weer te boven, gesteund door 'n onverwoestbare levenskracht, geschaagd door het rotsvaste vertrouwen op de herbouw van Tsion!
Intussen werd van geheel andere zijde het contingent Nederlandse Joden aangevuld door de komst der Marranen uit Portugal en Spanje. Deze Marranen, waarvan Mr. Izak Prins zegt in ‘De vestiging der Marranen in Noord-Nederland in de zestiende eeuw’Ga naar voetnoot8): ‘voor wie religie tot middel en zoo tot leugen werd’, ‘die verraad hadden gepleegd aan het Jodendom, die zich innerlijk hun lafhartigheid be- | |
[pagina 487]
| |
kennen moesten’, ‘die wisten, dat zij alleen om hun vermogen of positie te redden van het Jodendom waren afgevallen’, ‘haatten hun voor achterlijk en bedompt uitgekreten vroegere geloofsgenooten 't felst’. In 1478 kregen Ferdinand en Isabella van Spanje op hun verzoek van Paus Sixtus IV verlof om in hun landen speciale kettergerichten te vormen. En vanaf 1480 ging deze Inquisitie met weergaloze ijver en wreedheid aan het werk. De pijnbank heerste, de brandstapels rookten met het averechtse gevolg, dat menig Marraan (‘spekvreter’) zich in het geheim weer tot z'n oude godsdienst wendde. Toen volgde in 1492 (het jaar waarin Columbus Amerika ontdekte) de uitdrijving naar Portugal, het land, dat hun tegen betaling van hoge sommen de doortocht had toegestaan. Ze werden echter verraderlijk op de Afrikaansche kust neergezet, waar ze slaven der Mooren werden. Zij, die in Portugal bleven, maakte koning Jan tot slaven. Tot ze in 1497 met list en geweld en masse gedoopt werden. 'n Ander en beter soort Marranen dus, die Joden zijn gebleven. Men begrijpt, dat deze Marranen emigreerden, zodra ze dit konden, ook al mochten ze aanvankelijk blijven. De machtige en rijke schijn-Christenen trokken naar Brugge en Antwerpen, naar Sluis, Arnemuiden, Middelburg en ook naar Zierikzee, Veere en Bergen op Zoom, toen kortzichtigheid hun ook in België het leven moeilijk maakte. Al legde ook Nederland hun aanvankelijk grote moeilijkheden in de weg, weldra begreep het, welk 'n welvaart en macht het binnenhaalde met de bekwame en rijke ‘Portugezen’! In Amsterdam werden weldra de Marranen weer Joden en stichtten zij de Portugees-Joodse Gemeente. Spanje en Portugal beseften te laat, hoe ze zichzelf hadden verminkt.
De Nederlandse Joden stammen dus enerzijds van de ‘Duitse’ Joden, die langs Keulen vooral ons land binnenkwamen, nadat duizenden oost- inplaats van westwaarts waren getrokken - anderszijds van de Spaanse en Portugese Joden, die in ons land eindelijk de geloofsvrijheid vonden, die men hun zo lang en zo onnoemelijk wreed had onthouden. Dat het geen gemakkelijke opgave is de componenten van één volkskarakter aan te wijzen en tot een eenheid samen te binden bij mensen zo verschillend van aard en wezen als deze takken van de Joodse volksstam, is duidelijk. En toch moeten de vervolgingen en de mateloze wreedheden, tientallen eeuwen ondervonden, op hen allen, kinderen van één onsterfelijk volk, 'n bepaald stempel hebben | |
[pagina 488]
| |
gedrukt, moeten bepaalde eigenschappen en karaktertrekken hen onderscheiden van alle andere volken.
In mijn dissertatie schreef ik destijds: ‘Ik begrijp, dat ik uiterst voorzichtig moet zijn met de conclusies, die ik ga trekken uit mijne bevindingen bij de zóó ver geassimileerde Nederlandsche Joden. Toch meen ik te hebben aangetoond, dat zelfs in Nederland, in karaktereigenschappen zoowel als in de hypertrofieën daarvan, die immers zijn de geestes-ziekten, een duidelijk onderscheid aanwezig is tusschen de Nederlandsche Joden en hunne landgenooten.’ In het Duitse standaardwerk van Baur, Fischer en Lenz: ‘Menschliche Erblichkeitslehre’Ga naar voetnoot9) zegt de laatste: ‘Man kann auch in Süddeutschland in den allermeisten Fällen einen Juden schon an der äusseren Erscheinung als solchen erkennen, obwohl dort vorderasiatische Züge auch sonst nicht selten vorkommen. In Norddeutschland ist die Erkennung mit einer an Sicherheit grenzenden Wahrscheinlichkeit möglich.’ In het vervolg heet het dan: ‘noch ausgesprochener als die körperliche is die seelische Eigenart der Juden; man könnte die Juden gerade zu als eine seelische Rasse bezeichnen’Ga naar voetnoot10). Elders wordt als 'n bewijs voor de stelling, dat de Joden met Grieken en Armeniërs tot 'n voor-aziatisch ras behoren nadruk gelegd op de omstandigheid, dat alle drie deze volken uitmunten in listige aanleg voor handel en verkeer. Dat schr. hierbij niet tegelijk de Phoeniciërs noemt, vindt waarschijnlijk z'n oorzaak in het feit, dat deze bij de onmogelijke evolutiën op het slappe koord van de rassen-indeling, waarvan de arische germanen of de germaanse ariërs olympische recordhouders schijnen, tot 'n ‘oriëntalisch’ ras worden gerekend. Aardig deelt schr. mee, dat volgens LuschanGa naar voetnoot11) de Joden nimmer in het gehele Oosten vaste voet hebben kunnen krijgen in voornamelijk door Grieken of Armeniërs bewoonde steden, omdat zij hier de minderen waren in handels-flair en sluwheid. De ‘Volkswitz’ zegt in het oosten, dat Grieken en Armeniërs de Joden dusdanig in deze eigenschappen overtreffen, dat zeven Joden op één Griek gaan, en zeven Grieken op één Armeniër, zoodat deze laatste 49 maal zo sluw en ‘geschäftstüchtig’ zijn als de Joden! | |
[pagina 489]
| |
Dat er lichamelijk, maar vooral naar de geest, verschil blijft bestaan tussen den meest geassimileerden Jood, ook den nederlandsen, ook den niet-kerkelijken (dat dit iets anders is dan niet-godsdienstigen, ik behoef het wel niet te zeggen) het is duidelijk, behalve voor hem, die niet wil zien. Lichamelijk, men denke aan de lichaamsbouw, aan de vroege puberteit en het late climacterium bij de Joodse vrouw, op 'n grotere diepte in de oogkassen, overeenkomend met 'n grotere lengte van het boven-ooglid. De ogen zouden door geringere vet-afzetting in de holten meer naar achteren liggen dan bij de Europese volken, het horizontale deel van het neus-tussenschot, het deel van de neus onder de punt zou bij den Jood breder zijn. Ik merk hierbij op, dat de kromme ‘jodenneus’ allerminst typisch is en dat er heel wat bekende ‘Ariërs’ zijn, die de kromming groter hadden of hebben (Goethe b.v.). Toch meen ik, dat het typische van de Joodse gezichtsuitdrukking meer dan door anatomische oorzaken, veroorzaakt wordt door de sterkere ontwikkeling der mimische spieren, misschien gefixeerd door eeuwenlange harding bij heftige gemoedsaandoeningen, als angst, spot, liefde, medelijden, zorg, ellende, sexuele hartstocht, wanhoop, melancholie, argwaan, list enz. Hoe het ook zij, meer dan bij enig ander volk lijken de Joden in type op elkaar, waar ter wereld ze ook wonen of hoe lang het ook is geleden, dat men hen heeft uitgetekend of gefotografeerd. Ja, Huxley heeft door aanschouwingen en metingen kunnen meedelen, dat de enkele Samaritanen, die nog in Nablus wonen, de enige directe nakomelingen van de oude Israëlieten, in gezichtsuitdrukking en neusvorm volkomen op de tegenwoordige Joden lijken.Ga naar voetnoot12)
Wanneer ik nu gekomen ben aan de geestes-eigenschappen, die vormen het karakter van de Nederlandse Joden, dan moet ik erop wijze, dat men deze uit de toneelstukken, verhalen, schetsen, romans van eigen leden van de ‘natie’ het best kan leren kennen. Voor Nederland zijn dat: Herman Heijermans, Is. Querido, Siegfried van Praag, M.H. van Campen, Carry van Bruggen, Sam Goudsmit, e.a.; deze hebben door hun uitbeelding van volksgenoten karakter-schetsen gegeven, meer of minder juist, veelal verwonderlijk juist, die hun modellen meer of minder duidelijk voor den toeschouwer doen leven. | |
[pagina 490]
| |
Meer of minder juist... Alleen 'n speciëel psychologisch onderzoek door 'n wetenschappelijke enquête in het kader van de onderzoekingen van onze grote Nederlandse psychiaters en psychologen, de professoren G. Heymans en E. Wiersma, zal, mits flink aangepakt en in verschillende groepen der Nederlandse Joden gedaan, juiste gegevens omtrent hun karakter kunnen opleveren. Op uitnodiging van mijn leermeester, Prof. Wiersma, heb ik in mijn ‘Bijdrage tot de speciale psychologie van het Joodsche Volk’ een poging gedaan om enige meerdere zekerheid te krijgen in deze materie. Waar deze poging daarna nog niet door anderen is uitgebreid en voortgezet, zal ik mij, in wat volgt, slechts op m'n eigen gegevens kunnen beroepen en trachten deze voor den lezer zo duidelijk mogelijk te illustreren.
Fritz Lenz beschrijft als kenmerken van het Joodse karakter: intelligentie, beweeglijkheid, vlijt, volharding, afkeer van zwaar werk, neiging naar beroepen, waarin zij erin slagen door zich in de mentaliteit van andere mensen in te werken, deze te doorvoelen, invloed op hen te bekomen. Hun slagen als koopman, geldschieter, journalist, schrijver, uitgever, in de politiek, als toneelspeler, musicus, advocaat en geneescheer zou op dit laatste berusten. Verder kenmerkt hen: een buitengewone familie-zin, een sterk ontwikkeld saamhoorigheidsgevoel, onderlinge hulpvaardigheid, en hun ‘Gefühl für die allgemeine Menschheit’. Verder zegt Lenz: ‘Die Nüchternheit des Juden gegenüber dem Alcohol könnte für den Germanen vorbildlich sein.’Ga naar voetnoot13) Dat het beste paard wel eens struikelt bewijst het feit, dat niet lang geleden 'n nieuwe druk van het boek van Baur, Fischer en Lenz in München is uitgegeven, terwijl men vergeten heeft deze loftuitingen op de Joden te schrappen!
Prof. Steinmetz, ‘Kultuurwaarde en toekomst der Joden’, zegt: ‘In de taal der karakterologie of speciale psychologie uitgedrukt, zouden wij den aanleg der Joden willen karakteriseeren door groote activiteit, mindere emotionaliteit, zeer sterke primaire functie of vatbaarheid voor indrukken, groote nawerking of secundaire functie.’Ga naar voetnoot14) Wij zullen daarentegen langs onze empirische weg duidelijk kunnen aantonen, dat bij onze Nederlandse Joden de emotionaliteit een over- | |
[pagina 491]
| |
heersende factor is en daaruit rustig concluderen, dat het bij de rest van onze stam niet anders, althans niet minder het geval is.
Waar ik mijn materiaal (blz. 52 van mijn dissertatie) tot de bekende groeperingen van Heymans en Wiersma heb gerangschikt treft men blijkens het onderstaande lijstje bij de Joden 'n groter aantal aan ‘nerveusen, sentimentelen’, een kleiner aantal aan ‘amorphen’ en ‘phlegmatici’ en bleek, dat bij de primair-functionerenden bij de Joden 75 % emotioneel tegen 60,1 % bij de niet-Joden, niet-emotioneel 25 % bij de Joden tegen 39.9 % bij de anderen waren. Wij spreken van 'n primaire functie wanneer uit de antwoorden blijkt, dat de betreffende personen zijn: vlug getroost, direct weer verzoend, wisselend in sympathieën, meer geïnteresseerd voor nieuwe indrukken en vrienden, gemakkelijk om te praten, gesteld op verandering, vaak van beroep of studie veranderd, vaak bezig met groote plannen, waarvan ten slotte niets komt, bij handelingen meer beïnvloed door de gedachte aan directe resultaten, handelingen vaak in strijd met het uitgesproken beginsel en van secundaire functie als de antwoorden pleiten voor: lang onder de indruk, moeilijk te verzoenen, constant in affecties, gehecht aan oude herinneringen, hardnekkig vasthouden aan eens gevestigde meningen, gewoonte- of routine-mens, in handelingen vooral beïnvloed door de gedachte aan verre toekomst, handelingen over het algemeen in overeenkomst met uitgesproken meningen.
Bij de beantwoording van de in deze enquête gestelde 90 vragen, bleken bij verscheidene de procentsgewijze verschillen te gering om er hier nadere aandacht aan te wijden, bij vele intussen zó frappant, dat ten slotte het karakter-verschil met de niet-joodse omgeving duidelijk in het oog springt. Direct al geeft het antwoord op vraag 1 aan, dat de Joden méér beweeglijk en druk zijn dan degenen, die het enquête-materiaal van Heymans en Wiersma hebben beantwoord. Als we aan de rustige kalmte denken der Oosterse volken in het algemeen, is het duidelijk, dat we hier te doen hebben met 'n verworven eigenschap, een gevolg van de vervolgingen gedurende 20 eeuwen, waarin de Joden ‘Luft’ mensen zijn (zoals Max Nordau hen noemde), mensen zonder grond onder de voeten. Bij 3 werd gevraagd of de betrokkene in vrije uren meestal bezig is (knutselen, huiswerk, iets repareren, handwerkje), of geneigd er zijn gemak van te nemen. | |
[pagina 492]
| |
Hier gaf de uitslag: bezig 46.5 % bij Joden en 62.5 % bij de anderen en gemak 39.1 % en 29,2 %.
Ik herinner mij, dat mij bij de promotie inlichtingen gevraagd werden bij dit punt en dat ik antwoordde, dat dit met mijn ervaring overeenkwam, want dat de Joden in hun vrije tijd liever voor 'n café gaan zitten met hun familie, of in hun tuin luieren met 'n mooi boek of naar cabaret, café-chantants, opera, kino gaan... ‘of naar 'n andere publieke vermakelijkheid, zoals deze promotie’, voegde ik erbij onder hilariteit van m'n gehoor, dat op deze Zaterdagmiddag de tribune vulde en waarbij heel wat Joodse kennissen en familielden waren. Dat intussen de niet te loochenen uithuizigheid der Joden later door radio en bridge-spel getemperd is, kan niet worden ontkend. Of de Joden de dingen graag uitstellen (schrijven van brieven, het beredderen van zaken) of gewoon zijn flink aan te pakken en af te maken (vr. 5). Dat bij de primair-functionerende Joden hier 'n duidelijk verschil aan het licht kwam (65.3 % voor flink aanpakken tegen 57.1 %), was te verwachten. Bij het beantwoorden van de vraag aan welke kant de meerdere impulsiviteit, de mindere bedachtzaamheid was, bleken deze, zooals te verwachten was, aan de kant der JodenGa naar voetnoot15). Uit de antwoorden op vraag 8, blijkt, dat met 63.3 % tegen 51.6 % de Joden duidelijk de meerderen blijken in het resoluut een besluit nemen tegenover de besluiteloosheid der anderen. Waar bij vraag 10 gevraagd werd of de Joden meer of minder heftig zijn (stem verheffen, sterke uitdrukkingen gebruiken, zich boos maken) of daarentegen meer of minder koel en zakelijk, antwoordde de enquête als ongetwijfeld de lezer dezer regelen, bevestigend. In het antwoord op vr. 12, die zich bezig houdt met de quaestie of de Jood meer of minder kritisch is dan de niet-Jood, blijkt overduidelijk één der slechtste eigenschappen van den Jood: deze heeft veel op anderen aan te merken, merkt bij voorkeur hun slechte eigenschappen op en onthoudt ze. Hij bemoeit zich vaak met dingen, waarmee hij niets heeft te maken. Het antwoord op vraag 13, of de Jood meer achterdochtig is dan anderen, wordt, voorzeker niet tot onze verwondering, beslist positief. Voorzeker weer een slechte eigenschap, die allerminst verwondering | |
[pagina 493]
| |
wekt en volkomen te begrijpen is. Vervolgd, geplunderd, gebrandschat, opgejaagd, vernederd, gewantrouwd, gehoond en verraden, vaak door degenen, die onder het mom van gehuichelde vriendschap tot hen kwamen, telkens weer gedurende tientallen eeuwen opgeschokt door verhalen van martelingen, verwondingen, doodslag van kinderen of ouders... is de schuwe achterdochtige blik in hun ogen niet verklaarbaar en te verontschuldigen? Volgt hieruit niet tegelijkertijd, dat èn het antwoord op vr. 25 en de uitspraak van Arthur Ruppin in ‘Die Juden der Gegenwart’Ga naar voetnoot16), waar deze zegt: ‘dass den Juden überall eine grosse Lebensfürsorge eigen ist d.h. eine Fürsorge für die Existenz-sicherheit in der Zukunft’ elkaar volkomen dekken?
Steinmetz zegt in zijn reeds eerder aangehaalde studie over de Joden: ‘Hunne zeer algemeen verspreide begaafdheid, moest wel door strenge selectie tot een erfelijke eigenschap van het ras ontwikkeld worden.’Ga naar voetnoot17) De vragen 27 tot 43 van m'n dissertatie houden zich met deze vraag naar meer of minder intellect bezig en geven zonneklaar in hun antwoord een bewijs voor de meerderheid in dezen van de Joden. De Talmud zegt: ‘wer gelehrt aber nicht intelligent ist, ist dem vergleichbar, der Brot hat und niemanden hat, der es essen soll und einer, der intelligent aber nicht gelehrt ist, ist dem vergleichbar, der ein Ess-gericht, aber kein Brot dazu hat.’ Ruppin zegt: ‘Auf zwei Pfeilern beruht das Judentum: auf seiner intellectuelen Tüchtigkeit und auf der Innigkeit seines Familienlebens’ (waarover later)Ga naar voetnoot18). Ik heb in mijn praktijk duidelijk kunnen opmerken en verschillende onderwijzers hebben het mij bevestigd, dat het Joodse kind gemiddeld intelligenter is dan het niet-Joodse, al volgt daaruit niet noodwendig, dat de beste leerlingen der scholen Joden zijn. In ‘The Jewish Child’ van W.M. Feldman deelt deze mee, dat de ‘vreemde’ kinderen van de scholen in Oost-Londen scherper en intelligenter moeten geacht worden dan de Engelse (tot op 'n bepaalde leeftijd, zegt een bekend Engels opvoedkundige) en dat zij een groter deel wegdragen van de prijzen en beurzen. Statistieken leren, dat van 142 Joodse jongens 56% en van de 37 Christenjongens 25 % uitblonken. | |
[pagina 494]
| |
Behalve de Engelse taal studeert elk kind Hebreeuws en spreekt daarnaast Jiddish en wordt zo meester van 3 talen.Ga naar voetnoot19) Zollschan onderzocht hetzelfde bij meisjes op de Hongaarse, Duitse en Slavische volks-scholen te Wenen en zegt, ‘dat schoolstatistieken, waar ze ook genomen worden, steeds in het voordeel der Joden uitvallen’.Ga naar voetnoot20) In Band 102, blz. 67 van de Preussische Statistik wordt gezegd: ‘Die jüdischen Studierenden scheinen durchschnittlich mehr Befähigung zu besitzen und mehr Fleiss zu entwickeln als die Christen.’ Ook Leroy Beaulieu zegt hetzelfde van de Fransche scholierenGa naar voetnoot21). Toch laat zich uit de cijfers der enquête duidelijk concluderen, dat de meerderheid in deze meer op 'n grote ‘bevattelijkheid’ dan ‘verstandelijkheid’ berust. Onder de minder goede eigenschappen der Joden blijkt uit het antwoord op vr. 30, dat ze meer bekrompen zijn, meer vastzitten in conventies, zelfs vaak pietlutterig zijn. In wiskunde een duidelijke minderheid, ook in muzikale begaafdheid niet in liefde voor muziek in ons land bij de Joden 'n grote achterstand, wat wel moet verwonderen bij 'n volk, dat elders zonen als Felix Mendelssohn-Bartholdy, Halevy, Rubinstein, Bruch, Meyerbeer, Goldmark, Bizet (half-Jood), Offenbach, Joachim, Mahler telde. Iedere teken-onderwijzer weet ons te vertellen, dat de joodse leerlingen minder aanleg voor tekenen hebben. Dat de Nederlandse joden geen toneelspelers hebben te stellen naast hun stamgenoten Rachel, Sarah Bernhard, Agnes Sorma, Sonnenthal, Moissi, baart zeker verwondering. In het nadoen, het imiteren, ja, persifleren van anderen zijn ongetwijfeld de Joden de meerderen. In geestigheid munten zij uit. Het is 'n volkomen eigendommelijke, aparte manier, waarop deze eigenschap naar voren komt. De vrouw van een mijner beste joodse vrinden heeft op 'n zonnig plekje in de tuin charlotjes geplant en gaat elke morgen zien of ze wat opschieten. Op 'n morgen vindt ze bij de tere plantjes een geel plankje aangebracht. Zij komt nader, buigt zich, herkent het handschrift van haar man en leest inplaats van de naam van het plantje: ‘Ogge-nebbisj!’
Op school vraagt de onderwijzer den kinderen, wat hem 'n pak | |
[pagina 495]
| |
kosten zal: 4 meter stof a 8 gulden de meter, zoveel geld aan voering, knopen enz. en 30 gulden maakloon. Moosje roept uit: ‘Meester, wees U niet mesjogge en koop 'n confectie-pakje!’
'n Joodse man, die in de laatste tijd door crisis-zorgen erg nerveus was, gaat naar den dokter. Als hij terugkomt en z'n vrouw hem angstig vraagt: ‘nou, wat heeft-ie gezegd?’ antwoordt hij: ‘hij heeft gezegd, ik ben mesjogge.’ - ‘Jij mesjogge? - Ze wijst met de vinger naar haar voorhoofd en zegt: je bent mesjógge!’
Op vraag 39 ‘of de betreffende à l'improviste in het publiek kan spreken’, leert het antwoord, dat van de Joden 30.2 %, van de anderen 19 % dit kunnen. De voldoende bekende vrijmoedigheid van de Joden verklaart geredelijk dit grote verschil. Handig of onhandig. Hier is het verschil groot (vraag 42). Handig zijn liefst 62.9 % van het niet-joodse materiaal tegen 48 % bij de Joden. Lekker eten en drinken? De vraag was niet juist gesteld (vraag 44), ook hier is het verschil van 55.9 % en 38.8 % niet verwonderlijk groot, maar het antwoord heeft blijkbaar het eten bedoeld en niet het drinken, als men de liefde voor 'n goede zoep (lees soep) buiten bespreking laat. Immers golden de Joden van oudsher voor buitengewoon matig. In het ‘Archiv für Rassen und Gesellschaft’, Biologie Band XI, pag. 257 (referaat over Snowman ‘Jewish Eugenics’) heet het: ‘Eine der wichtigsten Erscheinungen welche die Juden vor beträchtlichen Rassen-verschlechterung bewahrt haben soll, ist das nur seltene Vorkommen von Alkoholismus bei Juden (bis vor kurzer Zeit!). Der geringe Prozentsatz von Delirium tremens, die Erfahrungen von Ärtzen verschiedener jüdischen Hospitälern, der geringe Anteil der Juden an Verbrechen, welche gewöhnlich als Folgen von Alkoholismus angesehen werden (Gewalttaten u.s.w.) können als Beweis für die “Immunität” der Juden gegen Alkoholismus gelten.’ M.G. Sée zegt in het Bulletin de l'Académie de médecine, tome 26, pag. 239 o.a. over de Joden sprekende: ‘Quant à l'alcoolisme, il est non avenu.’ Alexander Pilet, Lagneau, Maurice Fishberg, Felix A. Theilhaber e.a. wijzen op hetzelfde. De laatste vond naast 10293 gevallen van drankzucht, die in Duitsland van 1892-1900 voorkwamen, slechts 56 bij de Joden.Ga naar voetnoot22) | |
[pagina 496]
| |
Dat sindsdien het gebruik van alcohol, ook in ons land, bij de Joden is toegenomen, is ongetwijfeld 'n feit. IJdelheid. - Dat 'n meerdere ijdelheid den Joden kenmerkt, wijst met de enquête de ervaring aan. Als Steinmetz constateert, dat verwaandheid, ijdelheid, blufferigheid bij de Joden veel voorkomt, vraagt hij of het niet 'n zelfverdediging is ‘van den aldoor beleedigden, uiterlijk zwakken, innerlijk sterken’Ga naar voetnoot23). Ruppin wijst erop dat in Oost-Europa ‘Putzsucht’ bij de vrouwen, ‘prunken mit Wissenschätzen’ bij de mannen en jongelingen hetzelfde is en uit dezelfde oorzaken voorkomt als het pronken met rijkdom bij de West-Europese JodenGa naar voetnoot24). Bij de westersen, ook bij menigen Nederlandsen Jood staat vaak tegen: z'n ‘breed laten hangen’, z'n ijdelheid, verwaandheid, blufferigheid, indringerigheid, gebrek aan tact en fijngevoeligheid, alle parvenu-eigenschappen, ongetwijfeld gevolgen van vrijheids-roes na het vallen der ghetto-muren. Geldzucht (vr. 50). Montesqieu in z'n zestigste ‘Lettres persane’ zegt: ‘tu me demandes s'il y a des juifs en France; sache que partout ou il y a de l'argent, il y a des juifs’. Hardy zegt dat de Joden wat te veel van geld houden, maar dat ze tegenwoordig heel wat navolgers hebben en er heel wat Christenen in dit opzicht Joden zijnGa naar voetnoot25). Sombart, ‘Die Juden und das Wirtschafsleben’ meent, dat de Joden ‘een erfelijken psychischen aanleg tot het hoog-kapitalisme bezitten’Ga naar voetnoot26). Hij tracht hun grote begaafdheid in geldzaken als 'n hereditaire eigenschap te kenschetsen, wil allerlei ontdekkingen op het gebied van het geld-wezen aan die speciale aanleg wijten. Het is duidelijk, dat hij zich vergist: zo ergens, dan kan men hier van een verworven eigenschap spreken, die de drang der omstandigheden bij velen hunner veroorzaakte. Even duidelijk is het, dat het niet gebrek aan aanleg voor geldzaken is, die hen verhindert ook maar één plaats te bezetten onder het personeel van de Nederlandse Bank. Dat ook de Nederlandse Jood minder dan z'n Christelijke landgenoten aan het geld ‘hangt’, dat hij, hoewel minder verkwistend, ook minder zuinig is en royaler, blijkt uit de cijfers mijner enquête. | |
[pagina *57]
| |
NEDERLANDSE JOOD: MARKTKOOPMAN UIT ROTTERDAM
| |
[pagina *58]
| |
NEDERLANDSE JODIN: MARKTVROUW UIT AMSTERDAM.
| |
[pagina 497]
| |
Heerszucht is weer een der heel slechte karaktertrekken, die uit de enquête blijkt en niet ontkend kan worden. Goed voor bedienden en ondergeschikten is 'n mooie eigenschap van het volk, welks Thora van den Joodsen werknemer als van: Uw broeder spreekt. Weldadigheid heeft steeds behoord en behoort nog, ook volgens de enquête, tot de beste joodse deugden. De Jood is medelijdend, hulpvaardig, is graag filantropisch werkzaam, z'n godsdienst schrijft hem dit gebiedend voor. De diepste impulsen van barmhartigheid en gerechtigheid zijn door de grootste mannen uit het Jodendom in de wereld gekomen en langs hun Thora het deel geworden van Christenen en Mohammedanen. Zollschen spreekt in zijn Rassenproblem van 'n streng altruïstisch medelijden met de armen en ellendigen en de warme liefde der echte humaniteitGa naar voetnoot27). Van anti-semietische zijde wordt wel eens beweerd, dat al dat weldadigheids-gedoe der Joden niets anders in werkelijkheid is, dan schijndeugd en mooi-doenerij voor de publieke tribune. Zij vergeten, dat het ‘hebt Uw naaste lief als u zelve’, met de Joodse leer overeenstemt. Een voorbeeld van ZollschanGa naar voetnoot28) spreekt boekdelen. Uit ‘Die Ethik der Juden’ van LazarusGa naar voetnoot29), blijkt het volgende: sedert 150 jaar bestaat te Berlijn een Joodse vereeniging, ‘Mischan abelim’, steun aan de leeddragenden. De bedoeling is speciaal hen te steunen, die door de dood van nabestaanden in nood geraken. Om het eergevoel van den ontvanger te ontzien handelt men aldus: In elk sterfhuis, bij arm en rijk, worden twee busjes gevonden. In de eerste bus wordt 'n bepaalde som gedaan, met 'n verzegelde sleutel erbij, met het verzoek in elk geval de bus te ledigen. Men kan alles of 'n deel uit de bus nemen, of niets behouden en dan alles in bus twee werpen. Men kan ook uit eigen zak wat in bus twee doen; deze blijft dicht, niemand kent de inhoud. Het gevolg is, dat niemand zonder noodzakelijkheid ‘nemer’ wordt, ieder kan naar zijn vermogen ‘gever’ worden. Het is nu gebleken, dat de psychologische verwachting, dat dit vertrouwen, dat in allen gesteld wordt, door hen niet beschaamd wordt; wat de uitslag ten volle bewijst. Het stelsel der twee bussen werkt schitterend! En anonymiteit is absoluut gewaarborgd. Wat de politiek betreft is het duidelijk geworden, vooral in latere | |
[pagina 498]
| |
tijden, dat ook in Nederland het percentage der Joden onder de vooraanstaanden in de grote strijd om betere verdeling der productiemiddelen groter is, dan overeen zou komen met hun percentage van de Nederlandse niet-Joden. Onder degenen, die propaganda maken, in vergaderingen spreken, in kranten schrijven is ook in ons land het relatieve aantal groot. Overdrijven, opsieren van verhalen kenmerken veelal de Joden. De neiging om tot uitersten te vervallen, ze is reeds dikwijls bij hen gesignaleerd. In m'n dissertatie schreef ik: reactie op oorzaken van vreugde of leed treft vaak door hare uitbundigheid. Ongodsdienstig zijn vele Joden, naar algemeen wordt aangenomen. Toch wordt veel te gauw uit onverschilligheid voor ceremoniën, uit geringschatting van rituële voorschriften geconcludeerd tot ongodsdienstigheid: ‘Religiositeit, Konfession und Ritus sind drei grundverschiedene Dinge’. (Zollschan). Absoluut ten onrechte vertaalde men het woord religie door geloof! Allerlei neologismen vinden in de joden grage adepten: anarchisme, zowel als bolsjewisme, socialisme, communisme, spiritisme, theosofie, vegetarisme, geheelonthouding, natuurgeneeswijze enz. Pasmanik in ‘Die Seele Israëls’ zegt het treffend, ze zijn hun eigen idealisme kwijtgeraakt en ‘haschen’ nu naar alle mogelijke andereGa naar voetnoot30).
De Joden zijn ‘schreeuwerig’ in toon van spreken, in familiebijeenkomsten, in vergaderingen luidruchtig. Ze lachen om eigen geestigheden meer dan anderen, ze ‘proeven’ deze blijkbaar ook beter. In tijden van ziekte zijn ze ‘angstig’, naast hun eigen arts roepen ze, als de patiënt niet gauw geneest, 'n tweede en meerderen. Trenga zegt, ‘dat ze hun hoofd verliezen; dat ze de moeilijkste, de lastigste patiënten zijn’Ga naar voetnoot31). Oppenheim spreekt van 'n ‘furor consultativus’Ga naar voetnoot32). De behandelende medicus is het daartegenover vaak aangenaam bij z'n komst te ontwaren hoe nauwkeurig de klachten worden waargenomen, de opmerkingen beschreven. | |
[pagina 499]
| |
Tot 1920 nam het aantal Nederlandse Joden toe, vergeleken bij de rest van de bevolking, sindsdien neemt het regelmatig af. Waren in de 16e eeuw de sephardische (Port. Israëlitische) Joden in de meerderheid, sindsdien zijn zovele Aschkenaziem (Duitse en Poolse) Joden geïmporteerd, dat op dit moment het aantal der laatsten 20 maal zo groot is als dat der eersten. Het totaal aantal Nederlandse Joden kan op heden op 112.000 worden geschatGa naar voetnoot33). Huwden vroeger bij de Joden de vrouwen in de regel op 18-20-jarige leeftijd, thans huwt de grootste helft der Nederlandse Jodinnen boven de 25-jarige leeftijd. Het is duidelijk, dat dit langere ongetrouwd blijven (in vergelijking ook met de rest van de Nederlandse bevolking (42 %) invloed heeft op de omvang van het buitenechtelijke geslachtsleven. In zijn ‘Ghetto’ zegt Siegfried van Praag: ‘Zinnelijkheid der sexen was in het Orthodoxe Oosten bijna onbekend. Nog voor de kinderen goed rijp waren, huwden zij en zoo werd de puberteit gekanaliseerd’Ga naar voetnoot34). Dat men niet ten onrechte bij de kinderen van deze ‘oosterse natie’ graagheid van zinnen ziet, meer dan bij die der lauwe westerstranden (waarover de gedoopte Portugese Jood Is. da Costa sprak, de dichter, die zeide, dat hij ondanks alles trots bleef op zijn Jood-zijn), het verwondert ons niet.
De Nederlandse Jood, in dit land bevoorrecht boven zijn broeders in vele andere landen, is nolens volens meer dan zij aan z'n omgeving, aan z'n landgenoten geassimileerd. Van grotere primaire functie, met 'n dieper beklijvende secundaire functie vertonen z'n karakter-eigenschappen duidelijk verschillen met die zijner omgeving. Duidelijk is gebleken, dat dit verschil een ander is, dan de nuancering aan weerszijden van de kunstmatige provinciale grenzen, van het karakter van z'n landgenoten. Hij vertoont karaktertrekken, sterk beïnvloed, ondermijnd door zijn abnormale positie, de oorzaak van zijn ziekte, van z'n nood, van z'n ondergang. Met z'n volksgenoten elders gaat hij te gronde, z'n beste karaktertrekken: zijn familiezin, z'n sexuële kuisheid, z'n matigheid, zij zijn bezig te verdwijnen; ondeugden waarvan hij vrij was, zoals drankzucht, ontucht, losbandigheid, zij nemen toe. Onze grote, onze enige Joods-Nederlandse dichter, Jacob Israël de Haan, schreide eens ter neer: | |
[pagina 500]
| |
Waar was één volk zó rijk, waar is één volk zo deerlijk dervend,
Dat elk volk haat en slaat,
Hier dom geduld, daar zwoegend zwervend
Zonder stad en staat?
Sinds hij dit schreef, stierf hij nog jong in het ‘beloofde land’ zijner vaderen, waar zijn volk bezig is zich op te richten, ontwakend uit de slaap van twintig eeuwen, het braakliggend land zonder volk gewekt door het volk zonder land, dat alleen daar weer zichzelf kan worden. Die leeg vluchtend hun land verlieten en het duldend dierven,
Willen het dulden niet,
Zij willen, die machteloos zwierven,
Macht in 't oud gebied.
|
|