Jaap en Gerdientje. Deel 9. In het warme land
(1953)–Anne de Vries– Auteursrecht onbekend
[pagina 116]
| |
14. Avontuur bij de Toradja's.Toen de boot Makkasar naderde en de reizigers op het dek al naar land stonden uit te zien, vroeg Wimmie: 'Komen we nu in Banano, Moe?' Het reizen begon het mannetje te vervelen. Hij had op het schip veel minder vertier dan thuis en het varen interesseerde hem maar matig. 'Over een paar daagjes, vent,' zei Moeder troostend. En Gerdientje voegde er spottend aan toe: 'Nog maar veertienhonderd kilometer, hoor Wimmie!' Wat wist Wimpje van afstanden? Hij nam er genoegen mee. Maar Moeder zuchtte: 'Veertienhonderd kilometer! Dat is een afstand als van Amsterdam tot Genua!' Zij begon ook naar het eind van de reis te verlangen. 'Eigen haard is goud waard!' zei ze uit de grond van haar hart. 'Krijgen we in Manado dan een haard in huis, Moeder?' lachte Gerdientje. 'Neen,' zei Moeder, 'maar het spreekwoord is er niet minder waar om. Maar als je 't liever anders wilt horen: Zoals het klokje thuis tikt....' En toen kon ze bijna haar eigen stem niet meer | |
[pagina 117]
| |
verstaan door een stoot op de sirene, waarvoor Gerdientje de vingers in de oren stopte. Ze naderden de kade. Joop stond er al, met zijn ouders, en Gerdientje herkende hem eerst niet, want hij had een witte helmhoed op, terwijl ze hem op de 'Johan' nooit anders dan met 'blote haren' had gezien. 'Há, Gerritje!' schreeuwde hij omhoog. 'Hallo Jopie!' riep ze terug. En nauwelijks was de loopbrug neergelaten, of hij rende als eerste de trap op. De begroeting was allerhartelijkst! Het ging zo: Joop nam met een deftige zwaai zijn helmhoed af en sprak met een buiging: 'Juffrouw Eggink, het is mij een groot genoegen, u hier te mogen begroeten!' En zij antwoordde: 'Meneer Laanders, als uwé een draai om uwéés oren wilt hebben, moet u zo nog een poosje doorgaan!' Toen lachten ze beiden, gaven elkaar een hand en Joop zei: 'Meid, wat fijn, dat ik je weer eens zie.' En aan zijn ogen zag ze, dat hij het echt meende. 'Ik herkende je bijna niet,' zei ze. 'Je lijkt zo groot met die hoed.' 'Wat dacht je?' antwoordde Joop. 'Kleine ventjes worden ook een keer mens!' Thuis hadden de vaders het al dadelijk over de reis naar Toradjaland. Het was niet naast de deur, het zou een uitstapje worden van driehonderd kilometer heen en driehonderd terug. | |
[pagina 118]
| |
'Ik heb er op gerekend, hoor!' zei meneer Laanders. 'Als we morgenochtend vroeg weggaan, zijn we voor de avond in Rantepao. We kunnen daar logeren bij je vriend Woudstra; die verheugt zich al op jouw komst. Gerdientje en Joop zouden we mee kunnen nemen, voor de dames en kleine Wim zou de reis wel wat te vermoeiend zijn.' 'Vooruit,' zei Vader, 'dat doen we! Straks in Manado kunnen we wel uitrusten, nu moeten we de gelegenheid waarnemen om nog iets te zien. Wat zeg jij, Gerdientje?' 'Nou, ik vind het best!' zei Gerdientje. En toen kwam ze met het dwaze verhaal van meneer Van Debben voor de dag. Maar tot haar verbazing bleek dat niet eens zo dwaas te zijn. Die dodenfeesten kwamen daar werkelijk voor en de slachtpartijen ook. 'Maar hoe kunnen ze van een dodenfeest spreken?' wilde Gerdientje weten. 'Zijn de Toradja's dan niet bedroefd, als er iemand sterft?' 'Morgen wordt daar een man begraven, die al twee jaar geleden gestorven is,' zei meneer Laanders. 'Al die tijd is het lijk, in doeken gewikkeld, in het familiehuis bewaard gebleven. Zijn ziel, gelooft men daar, was nog niet vrij van zijn stoffelijk lichaam en bleef al die tijd nog meeleven met alles wat er in het gezin gebeurde. Maar morgen is hij volgens de heidense priester gereed om de grote reis naar het zielenland te aan- | |
[pagina 119]
| |
vaarden. Het afscheid moet hem natuurlijk zo prettig mogelijk gemaakt worden. Daarom wordt het huis versierd en vandaar ook een feest van enkele dagen. Maar meneer Woudstra zal jullie er wel meer van vertellen, die weet er alles van.' Hij had niet overdreven; dat bleek de volgende avond, toen ze na een prachtige autorit in het huis van de zendeling waren aangekomen. Meneer Woudstra kon over de zielenverering van zijn Toradja's urenlang praten en Vader wilde er natuurlijk alles van weten, maar Joop en Gerdientje waren op van vermoeidheid en gingen vroeg naar bed. De volgende morgen wandelden ze na het ontbijt met de drie heren mee naar het feestterrein, maar ze waren er gauw uitgekeken. Het krioelde er van feestelijk uitgedoste mensen in uitgelaten stemming. Gerdientje zag vier rustig herkauwende karbouwen, die aan een paal waren vastgebonden, zij zag ook boven de hoofden van de mensen uit een zestal Toradja's, die op een stellage bezig waren om vlees in grote stukken te hakken en een priester, die zingend en krijsend bloederige stukken naar de wachtende toeschouwers wierp. Maar toen zij de hebzucht en de opwinding op de gezichten van de Toradja's zag, had zij er schoon genoeg van, evenals Joop. Ze zwierven samen weg, het dorp in, en hoorden plotseling, geen driehonderd meter van het feestterrein af, het gezang van heldere kinderstemmen. | |
[pagina 120]
| |
'Luister eens!' zei Gerdientje. 'Dat versje ken ik! Dat lijkt wel: Scheepje onder Jezus' hoede! Maar het zijn andere woorden natuurlijk! Hoor je 't, Joop?' 'Daar staat een schooltje!' wees Joop. 'Kom mee, we gaan kijken!' Ze bleven bij de school staan luisteren naar het gezang van de kinderen. Na het geschreeuw op het ruwe heidense feest klonk het dubbel weldadig. Gerdientje ontroerde er van. 'Daar ginds is de duivel de baas,' dacht zij. 'Maar hier wordt de Here Jezus gediend en Die zal het winnen.' De goeroeGa naar voetnoot1) was erg verwonderd, twee blanke kinderen buiten te zien staan. Hij maakte een praatje en nodigde ze uit, een poosje binnen te komen. Dat deden ze graag. De schoolkinderen, bijna vijftig in getal, gingen op een commando van de goeroe naast de banken staan om te groeten, en Joop trok een gezicht, of hij de inspecteur van het onderwijs was. Ze woonden eerst een rekenles bij, daarna liet de goeroe horen hoeveel de kinderen al van de Bijbel wisten en er werden ook nog een paar aardige versjes gezongen. En ze zouden misschien nog veel langer gebleven zijn, als Gerdientje niet opeens door de openstaande deur haar vader had zien lopen, haastig voortbenend langs de weg en zoekend naar alle kanten. | |
[pagina 121]
| |
Toen namen ze haastig afscheid, bedankten de goeroe hartelijk en renden de weg op. Vader was verdwenen. Bij het dorpsplein gingen ze elk een kant op en Gerdientje was de gelukkige: toen ze om een groep mensen heenliep, die naar een hanengevecht stonden te kijken, rende ze Vader in de armen. Hij was erg blij toen hij haar zag, want zij en Joop werden al meer dan een uur vermist. De andere heren waren ook aan het zoeken. Even later zagen ze Joop tussen de mensen doorglippen, maar hoe ze ook riepen, hij hoorde hen niet. Gerdientje rende hem achterna en kreeg hem eindelijk te pakken, maar toen duurde het weer een hele tijd, eer ze Vader terug gevonden hadden. 'Hoor eens,' zei Vader, 'dat gaat zo niet! We moeten afspreken, waar we elkaar kunnen vinden. Laten we zeggen, bij de waringin, op het dorpsplein.' En zie, daar vonden ze zowaar de andere heren, heerlijk uitrustende op een dikke wortelknoest van de boom en genietende van de limonade, die de djongos van meneer Woudstra juist had gebracht. Ze gingen naast hen zitten; er was nog plaats genoeg. 'Da's ook wat moois!' mopperde Vader quasiboos. 'Ik loop me het vuur uit de sloffen om de kinderen te zoeken en jullie....' 'Och, wij wisten wel, dat er hier niets met hen | |
[pagina 122]
| |
gebeuren kon,' lachte meneer Woudstra en daarom zijn we op het dorpsplein gaan zitten, waar ze vroeg of laat zeker langs moesten komen. En hebben we geen succes gehad? Waar hebben jullie gezeten, jongelui?' 'O, wij hebben het vast leuker gehad dan u!' riep Gerdientje opgetogen. 'Wij zijn in de school geweest! Wat een leuk schooltje is dat, Vader! En wat een schatten van kinderen, vooral die kleintjes met hun lekkere bruine snoetjes! Nou, ik wil hier later wel onderwijzeres zijn, hoor!' 'Prachtig!' prees meneer Woudstra. 'Je kunt je benoeming nu al krijgen, als je wilt. Over | |
[pagina 123]
| |
een jaar of zes zal de school zeker uitgebreid moeten worden, want we gaan hier hard vooruit. De harten van de Toradja's beginnen meer en meer open te staan voor de Blijde Boodschap.' 'Krijg ik nu ook al salaris?' vroeg Gerdientje ondeugend. 'Natuurlijk!' lachte meneer. 'Kijk, daar komt het eerste voorschot. Djongos, een vol glas limonade voor die jongedame!' |
|