| |
| |
| |
11. De tijd gaat snel.
Gerdientje wist niet hoe het kwam, maar het leek wel alsof de tijd hier in Indonesië veel vlugger om ging dan in Holland. Misschien had het altijd eendere weer er een beetje schuld aan. Er was geen overgang tussen de jaargetijden, het was hier altijd zomer. Kale bomen zag je nooit; dag in dag uit, het hele jaar door, kon je genieten van groen en bloemen.
Maar het kon ook zijn, dat de tijd zo vlug was opgeschoten, doordat zij zo hard gewerkt had. Zij had veel moeten inhalen op haar klasgenoten en dikwijls had meneer Zwart haar een extra-taak meegegeven naar huis. En wie hard werkt, vergeet de tijd.
In ieder geval, de Kerstvacantie met het spannende avontuur in het oerwoud lag nog zo vers in haar geheugen, alsof het een paar weken geleden gebeurd was en plotseling kwam ze op een dag tot het besef, dat ze nog maar een paar weken voor de paasvacantie stond. Dat was, toen Willy Verschuren haar nog eens dringend uitnodigde, om in de vacantie te komen logeren op de koffieplantage van haar vader. Willy moest er over
| |
| |
schrijven naar huis. Haar ouders wilden het graag weten.
Het was moeilijk, om daar ja of neen op te zeggen. Gerdientjes vader had zijn toestemming gegeven op voorwaarde, dat haar rapport geen enkel slecht cijfer zou vertonen. En weet dat nu maar eens vooruit! Meneer Zwart was zo'n geheimzinnige baas, die liet niets los. En voor Geschiedenis had Gerdientje op haar Kerstrapport een akelige rooie vijf gehad. Al die graven en stadhouders en die uitvindingen en ontdekkingen, het was een toer, om ze uit elkaar te houden. Je moest er je boterhammen mee kunnen beleggen, dàn kreeg je ze er tenminste in. Neen, al had Gerdientje echt haar best gedaan, gerust was ze er niet op.
Maar Willy lachte haar uit.
'Ben je mal, meid! Als jij geen goed rapport haalt, dan weet ik niet, wie het wel zal doen! Je bent immers zowat de beste van de klas! Ik schrijf, dat je komt, hoor! Je hebt immers gewerkt als een paard, zeg!'
'Nou, als een paard....,' lachte Gerdientje.
'Als een hitje dan!' besliste Willy. 'Jij gaat mee, uit en afgelopen. En zit nu maar nergens over in, jij haalt het beste rapport van ons allemaal!'
En weer fietste Gerdientje een paar keer naar school, en nog een paar keer zat ze 's avonds gezellig met Vader en Moeder op de voorgalerij in
| |
| |
de koele avond en zie, daar waren al weer een paar weken omgevlogen en kwam de dag, waarop ze het gewichtige document mee naar huis kreeg. Met het hoofd op haar borst liep ze naast haar fiets de tuin in, liet haar mooie karretje met een harde bons tegen een van de pilaren vallen, sloeg een hand voor haar ogen en haar schouders schokten, terwijl verdachte geluidjes achter haar hand vandaan kwamen.
'Kind, wat is er?' riep Moeder verschrikt.
'Ben je gevallen?' vroeg Vader bezorgd.
'Dientje huilen, Dientje huilen!' riep Wimmie en hij begon zelf ook al haast.
'Mijn rapport!' bracht Gerdientje uit. 'Nu.... nu.... mag ik nu niet naar Willy?'
'Is het dan zo slecht?' vroeg Vader met een harde stem.
| |
| |
'Kind, hoe is dat nu mogelijk?' vroeg Moeder verdrietig.
Gerdientje antwoordde niet. Zij zocht in haar tas, die ze op een stoel had geplaatst en wurmde het rapport tussen de schriften en boeken uit.
'Als-'t-u-blieft!' snikte ze, met een arm voor haar gezicht.
Vader nam het rapport aan.
'Mijn bril, waar is mijn bril?' riep hij en Gerdientje kon zich haast niet goed houden, toen ze over haar arm heen zag, dat hij heus een beetje ontdaan was. O, ze had het eigenlijk te bar gemaakt. Die lieverds, wat leefden ze met haar mee! En kijk die Moeder eens in angstige spanning naar Vader kijken! Maar nu zouden ze het gauw weten!
Vader vloog de cijfers met zijn ogen over. Die ogen werden groot van verbazing.
'Nou, wat is dat nou?' riep hij met een rare stem. En hij las hardop: Bijbelse Geschiedenis 9, Lezen 9, Taal 8, Rekenen 7, Aardrijkskunde 8, Geschiedenis 7.... Zeg, rare meid, waarom huil jij eigenlijk?'
'O, ik huil helemaal niet, Vader!' schaterde Gerdientje.
Maar meteen ging ze er vandoor. Want Vader sprong op en kwam met een paar grote grijphanden op haar af, terwijl hij riep: 'Wacht eens even, jij deugniet, ik zal jou leren om je oude
| |
| |
vader er tussen te nemen! Een pak slaag moet jij hebben!'
En hij rende haar achterna, de gang door, de hele galerij om, tot hij haar in de voorgalerij te pakken kreeg. En ze zou er misschien niet zo gemakkelijk afgekomen zijn, als Wimmie, die nog altijd meende dat het ernst was, het niet verschrikt op een huilen had gezet. Toen was Vader er dadelijk bij om het mannetje te troosten en daarna kreeg Gerdientje een dikke pakkerd van hem en een dito van Moeder.
'En toch deugt dat rapport niet,' zei Vader, toen hij de cijfers nog eens overlas.
'Waarom niet?' vroeg Gerdientje nieuwsgierig.
'Er staat geen cijfer voor toneelspelen op,' zei Vader. 'Daar had je vast een tien voor gekregen.'
'Ja,' lachte Moeder. 'Je zag er toch zo zielig uit, kind, ik begon haast met je mee te huilen.'
Hè, wat was het gezellig in huis! Wat was het heerlijk om mensen blij te maken. Gerdientje zag er nu haast tegen op om weg te gaan. Het zou toch ook wel leuk zijn om thuis te blijven en lekker heel de dag niets uit te voeren en altijd tijd voor Wim te hebben. Maar afspraak was afspraak en dus ging ze de volgende dag met Willy en A Seng op reis naar Madjalengka.
De koffieplantage van Willy's vader lag op de helling van de Tjerimai.
Toen ze met hun drieën achter het ruime plan- | |
| |
tershuis stonden, zag Gerdientje zich omringd door bergen: groene hellingen aan het eind van de vlakte, blauwe toppen op grote afstand daar weer boven uit. Ze was er zo van onder de indruk, dat ze de anderen totaal vergat. Pas toen ze haar riepen, kwam ze tot zichzelf en keek verwezen rond. Waar waren ze gebleven?.... O, ze zaten in de moestuin gehurkt bij de aardbeien en smulden wat ze konden. Gerdientje maakte vlug, dat ze er ook bij kwam en elk met een hand vol liepen ze verder de tuin door. Het leek haast een stukje Nederland in die tuin. Want daar groeiden komkommers en sla, bloemkool en radijsjes, even goed als in de moestuin van Jaap. Maar er groeide ook ananas en achter in de tuin stonden drie hoge bomen, waarvan Willy beweerde, dat het kaneelbomen waren.
'Geloof je het niet? Ruik dan maar eens aan de stam!'
Ze deden het nog ook. Juist op dat ogenblik kwam meneer Verschuren aan wandelen.
'Wat is dat voor een spelletje?' vroeg hij lachend. 'Boomruikertje of zo iets?'
Het was me ook een gezicht: twee meisjes, die vol aandacht aan een boom stonden te snuffelen!
Toen hij hoorde waar het om ging, rukte hij een paar plakken van de brokkelige schors af en gaf ieder van de meisjes een stuk.
'Als je dit aan je moeder geeft, zal ze er best
| |
| |
mee in haar schik zijn,' zei hij. ''t Is heus kaneel, hoor! En zullen we nu eens in mijn tuintje gaan kijken?'
Langs een breed grindpad, dat eerst naar een ondiepe kloof afdaalde, maar daarna langzaam glooiend tegen de berghelling opliep, kwamen ze in meneers 'tuintje': een koffieonderneming van ruim vierhonderd hectare!
Het was een fijne wandeling tussen de duizenden koffiestruiken. Die struiken waren niet hoger dan anderhalf à twee meter.
'Zo laag houden we ze expres,' lichtte meneer toe; 'het vergemakkelijkt het plukken en de opbrengst wordt er groter door.'
'En die dan?' vroeg Gerdientje, terwijl ze naar de bomen wees, die door heel de tuin tussen de koffiestruiken stonden en er hoog bovenuit staken.
'Dat zijn geen koffiebomen, maar dadaps, schaduwbomen. Die hebben we er tussen geplant, om de koffie in de schaduw te houden. Die verdraagt de
felle zon niet goed.'
Al pratend plukte meneer een paar takjes met witte bloesem af en gaf er A Seng en Gerdientje ieder een van.
'O, wat lieve bloempjes!' riep A Seng verrukt. 'Wat een
| |
| |
prachtig bouquet zou je daarvan kunnen maken!'
'Inderdaad,' stemde meneer toe. 'Je zou er alleen niet lang plezier van hebben, want ze vallen al na één, twee dagen uit. 't Is mij natuurlijk niet om de bloempjes te doen, maar om de vruchten. Zie je wel, dat aan dezelfde tak bloemen èn vruchten zitten? Eerst zijn de vruchten groen, later gaat
| |
| |
die kleur langzamerhand in rood over. Als ze donkerrood zijn, zoals die daar, zijn ze rijp en kunnen ze geplukt worden. Zullen we eens kijken bij de pluksters?'
Een eindje verder was een tiental vrouwen bezig. Tastend gleden haar handen langs de met vruchten beladen takken. De onrijpe bessen lieten ze zitten, de donkerrode verhuisden naar een mandje, dat de vrouwen op de heup droegen. Zo te zien was het een plezierig karweitje, dat je al wandelend en keuvelend kon verrichten.
A Seng had zin om het ook eens te proberen en Gerdientje en Willy voelden er ook wel voor. Maar toen ze een poosje bezig waren, wisten ze wel, dat het werk lang niet zo gemakkelijk was als het leek, en ze keken met bewondering naar de vrouwen, die zo schijnbaar zonder moeite en zonder kramp in haar vingers te krijgen heel de dag door de bessen afritsten. Neen, dan maakten ze toch liever een tochtje met de auto naar Cheribon, zoals de volgende dag gebeurde, of naar de top van de Tjerimai, zoals de daarop volgende dag. Zij hadden vacantie, voor hen was het leven nu dagenlang vol met pretjes.
Neen, aan het harde werken dat Gerdientje in Bandoeng gedaan had, kon het toch niet liggen, dat de tijd er zo snel was gegaan! Wat ze nu deed, kon je geen werken noemen en toch was de dag van terugkeer gekomen, vóór zij er erg in had!
|
|