Jaap en Gerdientje. Deel 9. In het warme land
(1953)–Anne de Vries– Auteursrecht onbekend
[pagina 72]
| |
9. Twee kruisjes.Niet lang daarna beleefde Gerdientje iets vreemds. Het gebeurde op een middag, toen ze bij A Seng op bezoek was. Ze hadden samen hun sommen gemaakt en daarna nam A Seng haar vriendinnetje mee de tuin in. Het was een mooie tuin met wel twintig hoge bomen: drie of vier klapperbomenGa naar voetnoot1), twee geweldige mangga's, een paar sinaasappelbomen en nog andere, waarvan Gerdientje de naam niet wist. 'Heb je wel eens klapperwaterGa naar voetnoot2) gedronken?' vroeg A Seng. 'Zal ik de kebonGa naar voetnoot3) een paar klappers laten plukken?' 'Achmad!' riep ze meteen luidkeels. 'Waar zit je?' 'Apa, Nonnie,'Ga naar voetnoot4) klonk het ergens achter in de tuin. En daar kwam Achmad op zijn dooie gemak aanslenteren, behaaglijk sabbelend op een verse sirihpruim, waarvan bijna de helft, een flinke dot tabak, buiten zijn mond hing. A Seng zei iets, dat Gerdientje niet verstond. Toen plaatste Achmad bedaard zijn handen achter de stam van een der kokospalmen, zette | |
[pagina 73]
| |
de voeten tegen de ribbelige zijkant van de boom en dáár ging hij. Zulk klimmen had Gerdientje nog nooit gezien! De man liep als het ware met handen en voeten tegen de boom op, die wel twintig meter hoog was. Bij de kruin gekomen, sloeg hij met zijn parangGa naar voetnoot1) een paar jonge vruchten bij de steel af. Met een dreunende smak kwamen ze op de grond terecht. Geen halve minuut later stond Achmad zelf ook weer beneden. Weer trok hij zijn parang en daar- | |
[pagina 74]
| |
mee hakte hij eerst een stuk van de vezelige bast van een der noten en toen een klein stukje van de houtige noot zelf. A Seng pakte die vrucht met beide handen aan en deed Gerdientje voor, hoe je er uit drinken kon. 'Zie je? Je buigt je hoofd wat naar voren en dan....' 'Nou, daar is geen kunst aan,' zei Gerdientje. 'Dacht je soms, dat je me nog drinken moest leren?' Ze pakte de andere klapper, die Achmad haar grijnzend toereikte, bracht de opening voor haar mond en goot pardoes een flinke straal klapperwater langs haar kin in haar jurk. Verbouwereerd liet zij de klapper vallen. A Seng proestte het uit. 'Wou je je soms mandiën met klapperwater, Ger? Dan zal ik nòg een paar laten plukken. Kijk nu eens goed, hoe ik het doe. Je moet wat voorover gaan staan en je mond onder de opening houden. Juist, zó!' En ja hoor, nu lukte het en het smaakte best, vond Gerdientje. Dat haar jurk nat was geworden, was zo erg niet. Ze ging nu toch naar huis en kon hem dus dadelijk in de was geven. Over de stoep langs de bijgebouwen liepen ze naar de zijgalerij. Toen ze voorbij de bediendenkamer kwamen, zag Gerdientje, dat er op de buitenkant van de deur, erg onbeholpen, een paar kruisjes getekend waren. | |
[pagina 75]
| |
'Maak jij hier je sommen?' vroeg ze verwonderd. En terwijl ze 't zei, veegde ze reeds een van de kruisjes weg. Maar voordat ze het tweede een beurt kon geven, greep A Seng haar hand. 'Niet doen, zeg!' riep ze verschrikt. 'Die kruisjes heb ik daar niet gezet, maar de djongos!Ga naar voetnoot1) O, o, als hij dát merkt!' Een snelle blik naar links en rechts gaf haar de zekerheid, dat niemand de wandaad van Gerdientje had gezien. Toen holde ze weg, kwam terug met een krijtje en tekende haastig een nieuw kruisje op de deur. En toen kreeg Gerdientje een vreemd verhaal te horen. 'Onze djongos is een tijdje geleden erg ziek geweest,' vertelde A Seng. 'Vader zei, dat hij dysenterieGa naar voetnoot2) had. En hij wilde de dokter laten komen, maar Wongso, zo heet de djongos, wilde dat beslist niet hebben. Volgens hem was er een boze geest in het spel. Hij wist het heel zeker, zei hij, want toen hij laatst een kip had geslacht, had hij aan de bewegingen van het dier gemerkt, dat er onheil op komst was....' 'Dat was ook zo,' zei Gerdientje. 'Voor de kip tenminste.' 'Neen, voor hem zelf,' glimlachte A Seng. 'Een boze geest had het op hem voorzien, meende hij. Wat hij die misdaan had, wist hij niet, maar zo'n wezen schijnt zich erg gauw op zijn teentjes getrapt te voelen. Je hoeft dit maar te vergeten | |
[pagina 76]
| |
of dát verkeerd te doen, en je hebt het al verbruid. Hoe dan ook, Achmad moest gauw een kip voor Wongso slachten, om door dat offer de toorn van de geest weg te nemen, maar het hielp niet. Toen brandde Wongso wierook in zijn kamer, om daardoor de nijdas op de vlucht te jagen en dat mocht ook niet baten, zijn ziekte bleef. Eindelijk liet hij een toverdokter komen. Die heeft eerst een poosje voor de deur hocus-pocus staan prevelen en is toen naar binnen gegaan. Achmad vertelde me, dat hij de zieke van boven tot onder bespuwd heeft. Dat deed hij om de geest beschaamd te maken, snap je? Maar die ging er nog niet vandoor. Gelukkig is onze kokkiGa naar voetnoot1) een Christenvrouw. Die deed stilletjes de geneesmiddelen, die Vader gaf, in Wongso's eten en verpleegde hem zo goed mogelijk. Maar als zij over haar geloof wilde spreken, stopte hij zijn oren dicht. Daar moest hij niets van hebben; hij was bang, de boze geest nog meer vertoornd te maken. Meer dan een maand is hij ziek geweest. Toen hij weer beter was, heeft hij een grote offermaaltijd laten aanrichten. Gele rijst, kip, karbouwenvlees, wat daar niet allemaal aan te pas kwam! Al dat lekkers was voor de geest bestemd. Wat die er van opgehapt heeft, weet ik niet. Wel heb ik gezien, dat Wongso's vrienden en familieleden geducht hebben zitten schransen!.... | |
[pagina 77]
| |
Nou, en diezelfde dag heeft hij die kruisjes op zijn deur getekend. Als de boze geest nu tòch nog terug zou komen, zou hij bij het zien van die kruisjes de kluts helemaal kwijt raken, dacht Wongso. Links of rechts, omhoog of omlaag, waar was het ook weer, zou hij zich moeten afvragen. En mogelijk vergat hij dan wel, dat hij àchter de deur moest zijn. Als jij dus die kruisjes uitgeveegd had....' Ja, nu begreep Gerdientje het. Dan zou zij de boze geest een handje geholpen hebben. En als Wongso dan weer eens ziek zou worden, zou het háár schuld zijn! Zij schudde haar hoofd. Hoe is het mogelijk, dacht ze, dat je zo iets geks kon geloven: dat je lot zou afhangen van een paar krijtstreepjes, die je met één veeg van je vinger kon doen verdwijnen! Ze dacht er nog over na, toen ze thuis kwam, een schone jurk uit de kast haalde en daarmee naar de badkamer liep. Bij de keuken kwam ze Sapoeri tegen. 'Wah!' riep hij, verbaasd grijnzend. 'Wat veel sommen jij hebt gemaakt! Je jurk helemaal nat van zweet! Jij net als ik. Ik ook altijd zweten op die lastige sommen van perrcenten! Ik altijd krreeg een dikke drrie voor rekenen.' 'Die zal je dan ook wel verdiend hebben,' meende Gerdientje. 'Of had je soms last van een boze rekengeest? Als dat nog eens mocht ge- | |
[pagina 78]
| |
beuren, Sapoeri, dan weet ik een goed afweermiddel. Kijk, dan doe ik zo, maar met een krijtje. De djongos van A Seng denkt....' Maar toen ze Sapoeri aankeek, durfde ze niet verder gaan. De bruine jongen keek zo ernstig. 'Ik heb niet nodig zulke kruisjes,' zei hij. 'Gerrdientje moet djongos maarr verrtellen van het kruis van Here Jezus, waar alle boze geesten voor op de vlucht gaan. Dan hij nooit bang meer, maar even gelukkig als Sapoeri.' |
|