Jaap en Gerdientje. Deel 9. In het warme land
(1953)–Anne de Vries– Auteursrecht onbekend
[pagina 22]
| |
3. Thuis.Toen Gerdientje bij het hek van de ouderlijke woning van de fiets stapte, stond kleine Wim al op haar te wachten. 'Nou ikke fietsen, nou ikke fietsen!' riep hij en natuurlijk kreeg de kleine rakker zijn zin. Met één hand hield Gerdientje het stuur vast en met de andere tilde ze broer op het zadel. Het kostte wel enige moeite om zijn spartelende beentjes op de goede plaats te krijgen, maar het lukte toch. Wim kon nog lang niet bij de trappers, maar dat hinderde niet. 'Oei, wat rij ikke hard!' riep hij, in bewondering voor zijn eigen durf. En in vliegende vaart - dat vond hij tenminste - ging het op de voorgalerij af, waar Vader en Moeder lachend stonden te kijken. 'Een glas air djeroekGa naar voetnoot1), Gerdientje?' riep Moeder. 'Dolgraag, Moe!' riep Gerdientje terug en meteen nam ze de bocht om het huis heen en kwam bijna met Wim in het bloemperk terecht. Sapoeri snelde te hulp, reed de fiets tot aan de goedangGa naar voetnoot2) en tilde Wim toen met een hoge zwaai van het | |
[pagina 23]
| |
zadel. Gerdientje zette de fiets weg en haastte zich naar de voorgalerij, waar een glas ijskoude djeroek al op haar wachtte. Ha, dat smaakte na die rit door de warmte! En het was fijn om hier nog even uit te kunnen blazen, terwijl Sapoeri in de achtergalerij alles klaar zette voor het middagmaal. Sapoeri was een handige knaap. Reeds als veertienjarige jongen was hij bij Gerdientjes ouders in huis gekomen, toen ze nog op Nieuw-Guinea woonden, en daar hielp hij Vader veel bij het verplegen van de zieken in het zendingshospitaal. Eigenlijk was dat zijn liefste werk, maar nu men | |
[pagina 24]
| |
hem daar niet voor nodig had, maakte hij zich wel op een andere manier nuttig. Nu hielp hij Njonja in de huishouding en hij zou het blijven doen, zolang de familie op Java woonde. Langer dan acht maanden zou dat niet zijn, had de toewan hem verteld, en waar hij dan heen zou worden gestuurd, wist hij nog niet. Maar welke de toekomstige standplaats van de zendeling ook mocht zijn, Sapoeri ging mee, al was het ook tot aan het uiterste eind van de archipel. Nu had hij de rijsttafel klaargemaakt en de njonja had hem heel niet behoeven te helpen. En bij zo'n rijsttafel kwam nogal wat kijken! Een pond rijst gaar laten stomen, dat zou Gerdientje desnoods ook nog wel kunnen. Maar bij een echte rijsttafel hoorde ook: gebraden kip, sajoer (groente), gezouten ei, mata sapi (gebakken ei), kroepoek, gebakken zoute vis, gebakken pisang, zoute pindanootjes, en dan nog verschillende sambalans, allerlei gepeperde hapjes. Gerdientje had in Holland meestal niet anders gegeten dan aardappelen met jus en pap toe en ze keek wel erg vreemd op, toen ze voor het eerst zo'n uitgebreide rijsttafel voorgezet kreeg. Maar omdat ze als altijd een gezonde honger had, tastte ze flink toe en spoedig zat ze heerlijk te smullen van al die voedzame en smakelijke hapjes. Maar met die sambal had ze eens een bittere, of beter gezegd, een branderige ervaring opgedaan! Wanneer ze daar later aan terugdacht, | |
[pagina 25]
| |
vergeleek ze zich zelf altijd weer met Puk, de hond van Jaap, toen die door Gijs, de oude knecht, van het eier-snoepen werd genezen. Toen liet Gijs de hond een ei ophappen, dat hij gevuld had met mosterd en peper en Gerdientje begreep pas aan deze rijsttafel, hoe benauwd de kleine hond het toen moest hebben gehad. Sapoeri had een schoteltje met rood spul naast haar bord gezet. Wat dat voor goedje was, wist ze niet. Het leek wel aalbessenjam, vond ze; het zag er in ieder geval erg aantrekkelijk uit. Vader nam er een flinke schep van op zijn bord. Gerdientje deed het hem na, legde een flinke portie op een lepel rijst en vóór haar ouders haar konden waarschuwen, had ze de hap al binnen. Wat kreeg ze het toen te kwaad! Het leek wel, of haar keel in brand stond en de vlammen uit haar mond sloegen! Vlug nam ze een slok water, maar dat hielp geen zier. De tranen liepen haar over de wangen en het duurde wel vijf minuten, eer ze verder kon gaan met eten. En zelfs vandaag nog keek ze met afgrijzen naar alle schoteltjes waar wat roods op lag. Maar zoute vis bij de rijst vond ze wel lekker. Een gebakken pisang en een spiegelei versmaadde ze ook niet. Voor dessert mocht ze toen nog kiezen tussen een sawoe manillaGa naar voetnoot1) en een manggaGa naar voetnoot1) en ze koos het laatste, maar toen kon er ook niet veel meer bij. Na het eten ging Vader weer de stad in. Moeder | |
[pagina 26]
| |
en Wim verdwenen voor een uurtje achter de klamboe en Gerdientje begon gauw aan haar huiswerk. Veel was het niet: een taaloefeningetje maken, twee bladzijden uit het aardrijkskundeboek goed overlezen en een kaartje van Celebes tekenen. In ruim een uur was ze er mee klaar. Ze ging nog gauw een praatje maken bij A Seng, haar beste vriendin, daarna speelde ze nog een half uurtje met Wim in de achtergalerij en toen, om een uur of vijf, kwam het gezelligste uurtje van de dag. Nadat ieder weer was wezen mandiën en schoon goed had aangetrokken, verzamelde de hele familie zich in de voorgalerij. Moeder schonk een kopje thee en Gerdientje mocht er een biscuitje bij presenteren. De zonneschermen waren opgetrokken - het was buiten merkbaar frisser geworden. Toen kwam de post, waarnaar iedere dag reikhalzend werd uitgezien. Hij bracht een hele stapel: kranten en een brief van het zendingsbureau voor Vader, een tijdschrift voor Moeder en toen nog een brief. Gerdientje kon wel dansen van vreugde, toen die van Jaap bleek te zijn en natuurlijk aan haar geadresseerd. Ze sneed hem dadelijk open met vaders zakmes. Het was een brief van vier kantjes bloc-note en zo spannend van inhoud, dat zij er haar thee koud voor liet worden. 'Ze rijden in Holland al op schaatsen!' riep ze en las weer verder. | |
[pagina 27]
| |
'En Opa heeft achter een stroper aangezeten!' kwam er even later. 'Hij heeft nachten lang in het bos op de loer gelegen.' 'Maar nu heeft hij hem gepakt,' deelde ze na een poosje mee. 'En Jaap is er bij geweest, Vader! En Nimrod heeft zich zo prachtig gehouden. Ha, die brave Nimrod! O, wat zou ik ze graag weer eens allemaal zien, die lieve mensen, en die oude Nimrod ook!' 'Lees nu maar gauw de hele brief voor,' zei Moeder. 'Merk je niet, dat wij allemaal branden van verlangen om alles te weten wat er gebeurd is?' | |
[pagina 28]
| |
Dat deed Gerdientje en toen kwam het hele stropersverhaal. Ze zaten er nog over na te praten, toen de schemering al was ingevallen. Die duurde maar kort. Sapoeri bracht de lamp en toen werd het nog veel gezelliger. Een koele avondwind streek langs het huis, de bomen op het erf ruisten zacht. Ergens ver weg in het donker speelde iemand op een fluit; een vreemd lied was het, zacht en weemoedig, en dichtbij, op het erf, klonk het eentonig gesjierp van honderden krekels. Ze zwegen en staarden in het donker, terwijl een grote nachtvlinder om de lamp fladderde en grillige schaduwen langs de wand begonnen te dansen. Maar hun gedachten waren niet hier, in de tropennacht. Ze zagen Grootmoe in haar kamertje, ze zagen Opa door het bos gaan met de zwarte hond op zijn hielen en toen Gerdientje naar bed moest, maakte ze lange slepende passen, alsof ze op schaatsen reed. Hoe goed ze het ook hadden in dit heerlijke land, hun hart bleef toch in Nederland. |
|