leven...' en stond plotseling op. Jaap zag de reeën tegelijk wegstormen. Hij zag nog hun mooie sprongen door het hout: de voorpoten gebogen, de achterpoten gestrekt, sprongen van meters ver. Toen rukte de hond hem ondersteboven, maar hij hield vast en hoorde de notaris zeggen: 'Ik kan het niet, ik kàn het niet!...'
'O meneer, wat fijn, dat u niet geschoten hebt!' zei Jaap.
'Wàt?' vroeg de notaris. 'Wàt zeg je?... O, ben jij daar nog?... Ja, ja, mooie beesten, hè?... Maar... eh, je mond dicht, hè? Geen woord hierover, begrepen?'
Zijn stem was weer net zo nors als die morgen en Jaap wist niet, wat hij zeggen moest. Hij begreep het eigenlijk niet goed.
Hij kreeg een rol pepermunt in de hand gestopt.
'Geen woord, hè?' snauwde de notaris nog eens.
De drijvers waren nu dichtbij gekomen. Het gezelschap verzamelde zich.
'Zijn er geen reeën langs gekomen?' vroeg de boswachter.
'Nee,' zei de notaris nors.
'Maar wij hebben ze toch gezien,' zei Opa verwonderd. 'Drie: de oude geit en twee kalveren. Ze gingen in uw richting, notaris.'
'Ja, die zijn op verre afstand gepasseerd,' jokte de notaris. 'Jammer, jammer, die oude geit had geschoten moeten worden... Kom, we houden er mee op, heren! 't Is met die reeënjacht toch