in de verte. Nòg één!... Zou er nu een ree geschoten zijn?
Rrrrt!... Daar vloog met veel geschreeuw en hevig geklapper van vleugels een grote fazanthaan vlak voor Jaaps voeten op. Jaap schrok er van en bleef een poosje staan, om de mooi gekleurde vogel na te staren, die zich snel boven de struiken verhief en recht vooruit op de jagers aanvloog. Maar Opa riep: 'Vooruit, Jaap!... Doorlopen, jongen! Op de rij blijven, mannen, anders slaat het wild achteruit!'
'Als je een fazant opjaagt, moet je “tiro” roepen,' zei Bram, die dicht bij Jaap was komen lopen. 'En als je een haas opjaagt: “partoe”. Sufferd, weet je dat nog niet?'
'Jawel,' zei Jaap, 'en als ik een olifant opjaag, zal ik hem naar jou toesturen en roepen: “Maak, dat je wegkomt.” Is 't nou goed?'
'Bram, blijf toch op je plaats!' riep de boswachter. 'Bemoei je maar niet met Jaap, die weet er meer van dan jij!'
Ziezo, die zat! Jaap kon het niet laten, om even te grinniken, terwijl hij verder dreef. En tòch had Bram gelijk, Jaap had vergeten de jagers te waarschuwen, toen hij de fazant opjoeg. 'Tiro, tiro!' werd nu telkens geroepen, de hele drijverslinie langs.
Jaap kwam op een open plek in het bos. Toen vloog plotseling een groot bruin dier met enorme sprongen voor hem langs. Een ree, en mèt een