| |
| |
| |
11. Een natte en een droge wedstrijd.
Een paar dagen later werd Wimpje ziek. Hij at haast niet, zijn wangetjes waren bleek en hij wilde maar het liefst naar zijn bedje. Op Moeders verzoek ging Gerdientje naar de dokter, om te vragen of hij even wilde komen. Hij kwam dadelijk met haar mee en na het onderzoek kon hij Gerdientjes ouders volkomen gerust stellen. Wim had niets bijzonders. Als zoveel kleintjes aan boord had hij last van de Rode-Zeehitte. Over een paar dagen zou hij wel weer opknappen, verwachtte de dokter.
Het was inderdaad benauwend warm. De thermometer wees boven de negentig graden. Alle passagiers waren nu in het wit gekleed en in de salons draaiden de ventilatoren op volle kracht. Grote hoeveelheden ijsjes en ijskoude dranken werden rondgedeeld, om het verhitte lichaam wat afkoeling te bezorgen. Alle passagiers waren blij, toen na een paar dagen de hitte wat dragelijker werd, nadat het schip door Straat Bab el Mandeb in de Golf van Aden gekomen was. Bab el Mandeb betekende 'poort der tranen' en Gerdientje vond die naam wel erg toepasselijk, want wat was het daar een troosteloos uitzicht. Een hele dag zag ze niets anders dan kale sombere bergketens op het Afrikaanse vasteland. Je kon je haast niet
| |
| |
voorstellen, dat daar nog mensen woonden. Het land zag er woest en onherbergzaam uit. Het scheen er ontzettend droog te zijn. En aan de andere kant was 't al net zo.
'In Aden,' zei Hannekes vader, 'regent het soms in jaren niet.'
Gelukkig nam de hitte nog meer af en toen men voorbij Kaap Guardafui in de Indische Oceaan gekomen was, bracht een frisse zeewind de zo zeer gewenste verkoeling. De boot koerste nu in rechte lijn op het eiland Ceylon aan. Volle vijf dagen duurde de 'oversteek' zeker wel. Al die dagen zou men alleen maar lucht en water zien! Om de passagiers wat afleiding te bezorgen, werd door meneer Van Debben een feestje georganiseerd.
Het begon met een watergevecht. In het zwembad had men aan weerszijden van het waterbassin een stevige houten schraag geplaatst en op die beide schragen een dikke ronde balk gelegd. Op deze balk, die door Amat duchtig met zeep was ingesmeerd, gingen de eerste twee strijders ruiter te paard tegenover elkaar zitten. Ieder had een rolrond kussen van ongeveer een meter lengte gekregen en toen klonk het commando: 'Val aan!' Je mocht elkaar raken waar je maar wilde, want al kwamen de klappen ook nog zo hard aan, het deed heus geen pijn.
De vader van lange Jan had aan meneer Laurens gevraagd, of die met hem de strijd durfde aan- | |
| |
binden. Zo iets moest je net tegen Hannekes vader zeggen! Natuurlijk had hij de uitdaging aanvaard.
Oef, wat gaven die twee elkaar er van langs!
Pats! Tsjoek!... Klats!... Het regende slagen over en weer. Hannekes vader was wel een hoofd kleiner dan zijn tegenstander en daar maakte de ander flink gebruik van. Het gevecht werd steeds feller. Blijkbaar had het geen pijnlijke gevolgen, want de beide kampvechters hadden zelf de grootste schik. De toeschouwers vuurden ze lachend aan: 'Toe maar! Harder!... Nòg een mep!'...
Wel vijf minuten duurde de strijd en nòg dacht geen van de twee aan 'overgave.' Toen deed Jans vader echter iets doms. Hij keek even om naar zijn vrouw, die schuin achter hem stond. Heel even slechts, maar meneer Laurens zag zijn kans schoon. Met volle kracht raakte hij zijn tegenstander precies in de hals. Boem!... klonk het dreunend.
En dáár ging de ander! Vlug wierp hij zijn kussen weg, om zich met beide handen aan de balk te kunnen vastgrijpen. Meneer Laurens aarzelde geen seconde: een tweede slag volgde, nog harder dan zo even. Nu verloor Jans vader zijn evenwicht en tuimelde tot groot plezier van de omstanders hals over kop in het bassin. Hoog spatte het water op, toen dat lange lichaam volkomen kopje onder ging. Het volgend ogenblik kwam hij weer boven, proestend en blazend. Nie- | |
| |
mand behoefde een hand uit te steken om hem te redden, want hij kon zwemmen als een otter. Aan de kant gekomen, schudde hij de overwinnaar hartelijk de hand.
'En bedankt voor 't lesje,' zei hij er lachend bij.
Het duurde wel een uur, eer alle zes paren, die zich voor de wedstrijd hadden opgegeven, een beurt hadden gehad. Het laatste gevecht verliep al heel vermakelijk. Het ging tussen de eerste stuurman en de heer Laanders. Nauwelijks op de balk gezeten, gaven die twee elkaar precies tegelijk zo'n hevige klap, dat ze meteen allebei in het water rolden, de een links, de ander rechts van de balk. Toen zwommen ze samen heel gezellig een rondje door het zwembad.
Voor de afwisseling werd daarna op het wandeldek een 'droge' wedstrijd gehouden door kinderen van tien tot veertien jaar. 'Beschuit eten,' heette het heel simpel. Ja, ja, maar daar kwam wat bij kijken! Het ging er om, wie het vlugst twee beschuiten kon opeten en dan nog kans zag, om een versje te zingen. De meeste kinderen hadden gedacht, dat daar al heel weinig kunst aan zou zijn. Ze lustten immers heel graag een paar beschuitjes! Lekker met boter besmeerd, liefst met nòg wat er op, en met een glas melk er bij.., ja, zo zou je er wel zes willen hebben.
Maar nu kregen ze er twee dróóg te verorberen en wat viel dàt bitter tegen! Hanneke bracht het met veel moeite niet verder dan één beschuit.
| |
| |
Lange Jan had overmoedig gevraagd, of hij er drie mocht hebben, omdat hij zo 'n honger had. Maar toen hij aan de tweede bezig was, stond het jeugdige publiek zich tranen te lachen om de rare gezichten, die hij trok. Want zijn kaken gingen zo moeizaam op en neer, of hij kiezelsteentjes moest fijnmalen. Hij kreeg ze alle twee op, maar toen kon hij geen geluid meer voortbrengen.
Gerdientje en Joop waren de laatste twee deelnemers. Och, die arme Gerdientje! Ze kreeg nog geen halve beschuit naar binnen! Neen, dàn Joop! Zijn beschuiten waren in een ommezien opgepeuzeld.
'Waar laat hij ze?' vroegen de toeschouwers zich af.
'Die heeft natuurlijk in geen drie dagen eten gehad!' meende een ander.
En toen zong Joop nog uit volle borst: Wie gaat mee, gaat mee, over zee, houd je roer recht!'
Onbetwist trad hij als kampioen-beschuiteter uit het strijdperk.
Voor de volgende dag waren weer andere wedstrijden georganiseerd. Gerdientje won een eerste prijs met zaklopen: een aardig schoudertasje. En Wim, nauwelijks hersteld van zijn ziekte, deed mee aan een hardloopwedstrijd voor kinderen beneden de vier jaar. Als nummer één holde hij over de eindstreep en werd onder daverend gejuich tot kampioen-hardloper uitgeroepen. Een
| |
| |
mooie fel-gekleurde bal was de prijs, die aan hem werd uitgereikt. Wim was er zo mee in zijn schik, dat de bal 's avonds mee naar bed moest.
De laatste wedstrijd was de merkwaardigste van alle: een hardkruipwedstrijd voor baby's beneden het jaar. Ze werden enkele meters van de
lokkende armen der moeders op het dek gezet en toen die moeders maar aan het roepen en vleien: 'Kom dan, schatje!... Kom gauw bij Mammie, Loesje!... Toe dan, honnepon!... Kom dan gauw, mijn snoesje!'...
Maar de mededingers keken bij al die herrie verdwaasd om zich heen en wisten eigenlijk niet, wat er van hen verlangd werd. Een kroop een eindje en ging toen op zijn duim zitten zuigen. Een ander snelde op moeder af, maar halverwege
| |
| |
bedacht hij zich en kroop met een vaartje de andere kant op. Een derde ging ook midden in de baan zitten rusten, keek rond tot hij zijn moeder zag, mompelde iets van 'mammammam' en kroop onder luid gejubel met een vaartje over de eindstreep.
De volgende dag beleefde Wim zijn grote avontuur. Hij stond met zijn mooie bal in de hand naast Moeder en Gerdientje bij de reling naar
de vliegende vissen te kijken, die hier in menigte te zien waren. Een hele troep van die slanke vissen sprong soms uit het water op en zweefde met een sierlijke boog door de lucht, om een eind - soms wel tien meter - verder weer onder te duiken. Kleine Wim vond ze bijzonder interessant.
'Mammie, kijk toch es!' riep hij telkens. 'Vogies uit het water!'
Hij danste van plezier. Hij zwaaide met zijn handje, om weer een nieuwe school aan te wijzen.
| |
| |
Toen vloog de bal plotseling uit zijn vingertjes en stuitte tegen de reling. Een greep van Moeder, een schreeuw van Gerdientje en... wèg was de mooie bal. Hij was van Moeders vingers teruggestuit, over de reling heen gesprongen en in zee gevallen. Even later zag Wim hem achter de boot in het kielzog drijven, glanzend met zijn mooie kleuren in de zon.
Hij barstte in tranen uit en riep: 'Ho boot!... Boot moet stilstaan!... Wimmie wil bal terug!'...
Maar de kapitein zou er niet aan denken, om voor zo 'n kleinigheid het reuzenschip te laten stoppen en terug te doen varen.
Wimpie begreep dat niet. Hij wilde met alle geweld zijn mooie bal terug en schreeuwde zo hard, dat alle andere kinderen kwamen aanhollen, om te zien, wat daar wel aan de hand zou zijn.
Wim smeekte ze, om hem te helpen: Toe Joop, haal bal! Toe Hannie, toe Jan, lange Jan!'...
De bal was nog slechts heel in de verte te zien als een kleurig stipje in de grote Indische Oceaan. Maar lange Jan had ineens een plan. Nu bleek welk een goed hart die lange slungel eigenlijk had. Hij hurkte voor Wimpie neer en praatte: 'Zal Jan de bal weer ophalen, ja? Zal Jan er met een bootje heenvaren en weer hard terug komen roeien?... Ga dan maar fijn met Mammie in de stoel zitten, hoor Wim! Jan is zó terug en hij brengt de bal voor je mee!'...
Niemand begreep, wat hij van plan was. Maar
| |
| |
Jan had beneden in de winkel precies zo 'n bal zien liggen en die ging hij kopen.
De prijs viel hem niet mee, maar hij aarzelde niet. Hij kon dat kleine jô niet zo zien huilen. In zijn hut hield hij de bal even onder de kraan en rende terug naar het wandeldek.
'Kijk eens aan,' riep hij. 'Heb ik dat niet gauw gedaan, Wimpie? Kijk eens, de bal is nog nat!'
Het mannetje kraaide van plezier. Hij greep zijn bal, hij greep Jan om de hals en gaf hem een zoen op zijn wang. Met een rood gezicht liet lange Jan zich die liefkozing welgevallen, maar hij vond het toch wel fijn, dat Wimpie zo geweldig blij was.
Op hetzelfde ogenblik rolde de bal weer uit Wimpie's handen. Gerdientje greep hem en bracht hem terug.
'Pas op,' zei ze. 'Wees er nu voorzichtig mee!'
Maar Wim maakte zich nu geen zorgen meer.
'Bal in zee, Jan haalt hem wel weer!' zei hij. 'Hè Jan?'
Maar dat beloofde Jan niet!
|
|