Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis
(1953)–Tjeerd Bottema, A.C. Lafeber, Anne de Vries– Auteursrecht onbekend
[pagina 68]
| |
9. In de stad der bedelaars.Toen ze op de kade stonden, stelde Hannekes vader voor, om gezamenlijk een grote taxi te huren en daarmee een rondritje door de stad te maken. 'Kunnen we niet te voet gaan?' zei meneer Laanders. 'Ik zou best een fikse wandeling willen maken.' Meneer Laurens ried het sterk af. 'Ik spreek uit ondervinding,' voegde hij er nadrukkelijk aan toe. 'Ik denk, dat u mij straks gelijk zult geven. Trouwens, als we het rondritje door de Arabische wijk achter de rug hebben, kunnen we nòg gaan wandelen. De dames willen natuurlijk graag een poosje winkelen in de Rue de CommerceGa naar voetnoot1) en als we daarna te voet naar de haven terugkeren, komen we mooi op tijd weer aan boord.' Zo moest het dan maar gebeuren. Een taxi was gauw gevonden, het gezelschap stapte in en daar ging het. De stad deed de kinderen aan Algiers denken, maar het was hier toch weer anders. Vuile straten en bedompte huisjes waren hier ook en in de vieze winkeltjes lagen dezelfde waren uitgestald, die ze in Algiers gezien hadden. Het straatverkeer was hier eveneens wriemelend | |
[pagina 69]
| |
druk en gesluierde vrouwen met donkerglanzende ogen en beringde oren ontbraken evenmin. Ze zagen ook Bedouïnen. Die hoorden eigenlijk in de woestijn thuis. Met hun lange geweren en kromme zwaarden zagen ze er maar gevaarlijk uit. Ergens in een stille hoek zat een hele groep zo maar plat op de grond. Allen rookten uit een grote Turkse pijp en nieuwsgierig namen hun sluwe ogen het blanke gezelschap op. 'Wat hebben die lui vreemde kleren aan!' fluisterde Hanneke Gerdientje in het oor. ''t Lijkt wel, of ze alleen maar een paar beddelakens om hun lijf hebben!'... 'Ik wou, dat de chauffeur maar wat harder reed!' fluisterde Gerdientje terug. 'Ik vertrouw die baardmensen niet!' Het viel de kinderen al gauw op, dat het hier nog rommeliger en armoediger was dan in Algiers. En dat het bedelvolk hier brutaler was. Zo lang de auto met een behoorlijk vaartje reed, hadden ze van bedelarij geen last gehad Maar nauwelijks had de chauffeur in een nauw straatje vaart geminderd, of er sprongen een paar haveloos geklede bedeljoggies op de treeplank. Wat ze in hun Koeterwaals taaltje uitkrijsten, verstonden de inzittenden natuurlijk niet, maar hun uitgestoken handen spraken een duidelijke taal. De beide meisjes drukten zich angstig tegen hun ouders aan. Gerdientjes vader haalde een | |
[pagina 70]
| |
paar dubbeltjes uit zijn vestzak en gaf er elk van de bengels één. En hij dacht ze daarmee tevreden gesteld te hebben, maar hij had het ver mis. Want het volgende ogenblik stonden er zes schreeuwlelijkerds op de treeplank en maakten zes bruine handen het gebaar van: geef! geef! Daar was natuurlijk geen beginnen aan, maar hoe raakten ze dat stelletje brutale rekels kwijt?... Een durfde zelfs al een dreigend gebaar naar Hannekes moeder te maken. Toen greep de chauffeur in. Met een geduchte zwaai van zijn linkerarm maaide hij twee bengels tegelijk van de treeplank en meteen gaf hij vol gas. De auto schoot met een ruk vooruit, de vier overgebleven rekels maakten verschrikt een hoge sprong om niet onder de wielen terecht te komen. Joelend en krijsend renden ze nog even de auto achterna. De chauffeur reed echter door zonder op of om te zien. De dames slaakten een zucht van verlichting. 'Laten we hier maar gauw vandaan gaan,' drong Gerdientjes moeder aan. 'Ik had toch medelijden met die ventjes!... Hadden we ze niet beter allemaal een dubbeltje kunnen geven?' 'Vast en zeker niet,' zei Hannekes vader. 'U hebt toch gezien, welk resultaat die twee dubbeltjes van uw man hadden?... Zes dubbeltjes zouden tot gevolg gehad hebben, dat we door een leger van die gasten omringd waren geworden en dan was er geen doorkomen aan geweest!' | |
[pagina 71]
| |
Volgens afspraak stopte de auto aan het begin van de Rue de Commerce. Het gezelschap stapte uit. Hier zouden ze geen last hebben van bedelarij, hier was voldoende politietoezicht. De dames konden er even rustig winkelen als in de Kalverstraat in Amsterdam. Ze raakten bijna niet uitgekeken op al het moois, dat hier te koop was. Kostbare tapijten lagen er uitgestald - heel wat goedkoper dan in Holland, - prachtige shawls en bloedkoralen en struisveren, rozenolie en mooie zeeschelpen en nog veel meer. De dames waren van plan om niet veel geld uit te geven, maar toen ze eenmaal bezig waren, vergaten ze dat. En die lekkere Egyptische cigaretten, die je hier zo goedkoop kon krijgen, waren straks nergens meer te koop. Daar moesten de heren dus maar wat van inslaan. Toen ze terugwandelden naar de boot mochten de jongelui als pakjesdragers dienst doen. Joop kreeg zo 'n stapel te dragen, dat hij er nauwelijks overheen kijken kon. Zijn kin rustte op de bovenste doos. Als hij links of rechts wilde kijken, moest zijn hele lichaam een kwart-draai in de bedoelde richting maken. De meisjes maakten er een ondeugend spelletje van. 'Joop, kijk eens naar links!' riep Hanneke. En toen hij moeizaam een kwartdraai gemaakt had, vroeg ze: 'Zag je daar de koning van Egypte niet op zijn kameel?' | |
[pagina 72]
| |
'Flauw hoor!' vond Joop. 'Nee Joop, naar rechts moet je kijken!' riep Gerdientje. Hij deed het nog ook. 'Stond daar de Sultan van Turkije niet voor het raam?' kreeg hij nu te horen. Toen had hij ze dóór. Ze konden voor zijn part ook nog de maan op een weegschaal zien liggen, hij keek er niet meer naar om! Maar toen ze op de kade waren gekomen, nam zijn vader een paar pakjes van hem over. 'Nù moet je toch heus even kijken,' zei hij, terwijl hij naar een hoog standbeeld wees. Daar stond, meer dan levensgrootin steen gebeeldhouwd, de forse figuur van de man, die het Suez-kanaal gegraven had: Ferdinand de Lesseps. Met een blik van welgevallen scheen hij neer te zien op het drukke havengedoe. Het was immers aan hem te danken, dat hier zo veel schepen lagen!... |
|