fantelijk een van de kuikentjes uit diens borstzak te voorschijn.
Joop keek, of hij water zag branden. Hoe kon dat nu? Had dat beestje heus in zijn blouse gezeten?...
Nog drie andere omstanders moesten een kuikentje 'teruggeven.'
'Danke, danke,' grijnsde de goochelaar. 'Ik wel weet. Hollanda's eerlijk mensen. En nu - wie heef één koelden?'
Een der passagiers was zo goed, de man een zilveren gulden te lenen. Druk redenerend wierp hij het geldstuk in de lucht, ving het weer op, wierp het nog eens omhoog en - wèg was de gulden.
Onderzoekend keek hij de kring rond.
'Wie dief hier?' vroeg hij, schijnbaar erg verontwaardigd. 'Ik politie haal?... Neen, ik wel weet.'
Met twee stappen was hij bij Hannekes vader.
'Meneer de baron koelden in hoed gestopt, ja?'
Meteen greep hij de hoed en - haalde er onder daverend gelach van de omstanders de gulden uit!
De kinderen zouden nog wel uren naar de man hebben kunnen kijken, maar hun vaders vonden, dat het nu welletjes was.
'We waren immers van plan om aan land te gaan,' bracht meneer Laurens in herinnering. 'In Port-Said is ook heel wat te zien.'