vertelde Meneer ten Kate. 'Bij een hevige Noordwesterstorm is het gebeurd. Twee mannen zijn verdronken; de anderen konden worden gered. Zie je wel, dat die schuit al bijna helemaal door de golven kapot is geslagen?.... Kijk, de planken zijn gescheurd en afgeknapt....'
Ja, Jaap zag het ook. Had dàt de zee gedaan, die nu zo vriendelijk ruiste en zo kalm lag te spiegelen in de zon?
'Bij een flinke storm,' zei Meneer ten Kate, 'slaan de golven tegen de duinen op. Kijk maar, daar ginds is een groot stuk van een duin weggeslagen. Ik hoorde, dat hier nu nog een paar nieuwe golfbrekers zullen worden gebouwd. Weet je wel, zulke lange stenen dammen, recht de zee in. Daar slaan de golven op kapot. Ja jongens, de zee is net een groot roofdier. Nu ligt zij heel aardig te spinnen, maar o wee, als zij wild wordt....'
Ze gingen terug en braken de tenten af. Het was etenstijd. Doodmoe kwamen ze thuis en deze avond had Jaap geen zin om de zon te zien ondergaan. Nog vóór de vuurtoren haar licht door zijn raam naar binnen zwaaide, was hij reeds in 't land der dromen.