9. Zonsondergang.
Op dat ogenblik zat Jaap op de top van een duin met Gerdientje en haar ouders; en Jan-Pieter, de soldaat, was er ook bij.
De wind was gaan liggen. Het was heel stil. Alleen de zee ruiste haar eeuwig lied. De hemel blonk in schone kleuren en de zon, een grote ronde bol van vuur, zakte steeds lager.
'De zee staat in brand,' zei Gerdientje.
Ja, zo leek het. De zee weerkaatste de vurige kleuren van de avondhemel. Over de golven, van de zon tot het strand, was nu een weg van blinkend goud en een schip, met een gouden zeil, dreef daar dichtbij. En dat was zo mooi, dat ze er allemaal stil van werden.
Gerdientjes vader legde de hand op de schouder van de soldaat.
'Wat zeg jij daar van, Jan-Pieter?' vroeg hij. ''t Is prachtig!' zuchtte de soldaat. ''t Is wonderlijk mooi!....'
Opeens zette Gerdientjes vader een liedje in, dat ze allen wel kenden:
''t Zonnetje gaat van ons scheiden,
't Avondrood kleurt weer het veld....'
En daarna zongen ze ook nog de avondzang, maar die kende Jan-Pieter niet.