'Die rakker,' zei Vader.
'Niet goed vastgehouden?' bromde oude Gijs. 'Ik heb hem best vastgehouden! Wat denkt die pekelharingvisser wel? Ik heb hem in het kippenhok opgesloten, ondanks zijn gejammer. Heb jij hem er soms uitgelaten, Zus?'
'Ik niet,' zei Zus. 'Onze Jan misschien. Die stond bij het hok en de deur was open. Toen heb ik hem vastgemaakt.'
'Ja,' zei Jan, 'Jan Pukkie pelen, Pukkie weg, Pukkie tout, hè Mamma?....'
Toen lachten ze allemaal. Het raadsel was opgelost.
'Jij bent ook een stout pukkie,' glimlachte Moeder. 'Eet maar gauw je bordje leeg, dan stop ik je lekker in bed....'
Die avond, toen het werk op de boerderij gedaan was, ging Gijs nog even met het briefje van Jaap naar Gerdientjes grootouders. De boswachter las het voor en riep: 'Zie je nou wel, Vrouw! Ik zei het toch al, dat die hond ze wel in zou halen?.... Hij is hier langs gekomen, Gijs, en hij had het spoor direct te pakken. Een mirakelgoeie neus heeft dat dier!'
'Die hond?' zei Gijs. 'Het praten mankeert er nog aan. Ik heb nog nooit zo'n slimme hond gezien....'
Hij bleef nog even in de tuin staan praten.