Een winkel, waar schoppen verkocht werden, was spoedig gevonden in het dorp. Maar Gerdientjes moeder had nog meer boodschappen. En ze wandelden ook het dorp nog eens rond. Zo duurde het wel een uur, eer ze langs het strand terug gingen naar huis.
De vloed kwam op. Het water was al veel hoger het strand opgevloeid. Het kasteel was er al door omringd en de kinderen, die het gebouwd hadden, stonden juichend op een klein eiland, midden in de golven. Jaap en Gerdientje keken jaloers toe. 'Morgen,' dachten ze, 'was het maar morgen!....' Want nu moesten ze door naar huis.
De meeste mensen gingen ook al naar huis. Die nog bleven, hadden hun stoelen en tenten hoger op het strand gebracht. Maar kijk, die ene meneer, die dikke, lag nog steeds te slapen met zijn rug naar de zee. En het water bruiste onder zijn schoenen. Een jongen op blote voeten stond er hard om te lachen. Het was ook zo'n leuk gezicht.
'Ga die meneer eens waarschuwen,' zei Gerdientjes vader.
De jongen plaste naar de stoel en schudde de meneer aan zijn arm.
'Meneer, Meneer, u verdrinkt!' riep hij, vlak bij zijn oor.
Toen sprong de meneer verschrikt overeind en liep met zijn stoel naar de kant. Maar toen hij twee passen gedaan had, stapte hij in de kuil,