voor een vreemd geruis, daar ergens in de verte?.... Het leek wel, alsof er een verschrikkelijke storm door de bomen joeg!.... Maar hier waren immers geen bomen en hier was geen storm?....
'Hoor, de branding!' zei Meneer. 'De stem van de zee!'
'De branding?'
'Ja, je zult het zó wel zien. Dat doen de golven, als ze neerslaan en breken op het strand.'
Jaap werd er stil van en haast een beetje bang. Was de zee zó groot en had ze zo'n machtige stem?....
Nu kwam de laatste duinenrij. Ze klommen vlug naar boven, het geruis werd steeds luider en plotseling.... dáár zagen ze de zee!....
De zee!.... Jaap stond er naar te staren met ogen, groot van verbazing en met bonzend hart. Hij ging zitten op de duinrand en de anderen zetten zich naast hem. Daar lag de grote watervlakte te stralen in de zon. Water, water en geblink van golven, zover je kijken kon. Een troep meeuwen vloog er boven en telkens schoot er een naar beneden in de golven. En in de verte, dicht bij de nevelige horizon, voer een schip.
'Een grote stomer,' zei Meneer. Hij haalde iets uit een leren tas, die hij aan een riem om zijn hals gedragen had. Een verrekijker!....
'Hier Jaap, jij het eerst!'
Het duurde een poosje, vóór de kijker goed ge-