'Kind, kind,' zegt Moeder verdrietig, 'hoe komt dat toch?.... Als je daar maar niet ziek van wordt!'....
Maar Jaap kan niets zeggen, zó rilt hij.
Moeder wrijft zijn lichaam droog met warme doeken. Zij trekt hem schone onderkleren aan. Dan stopt ze hem gauw in bed en trekt de dekens omhoog tot aan zijn kin.
En daar ligt hij dan. Hij rilt. Hij klappertandt. Hij is zo koud als een steen.
Maar dáár ligt hij veilig.
Als Moeder weer in de kamer komt.... kijk, daar is Gerdientje nog. Zij staat bij de wieg. Zij speelt met broertje. En broertje huilt niet meer.
Nu moet ze alles vertellen. Vader komt ook juist thuis. Die weet er nog niets van, dat Jaap door het ijs is gezakt.
Gerdientje vertelt alles eerlijk. Maar ze zorgt toch goed voor Jaap.
'Hij kon het niet zo erg helpen,' zegt ze. 'Heus niet!.... Eerst wou hij er niet op. Hij zei: “Ik mag niet van mijn vader.” Maar toen vloog zijn klomp er op....'
Maar Vader zegt streng: 'Hij kon het wèl helpen. Hij had helemaal niet bij het ijs moeten komen! Dan was hij zijn klomp ook niet kwijt geraakt. Dàn was hij flink en gehoorzaam geweest!'