Bij de deur van het huisje staat een vrouw te kijken.
'Moeder!' roept Polleke, 'dàt is nou die jongen, die mijn pet terug heeft gegeven. En hij heet Jaap.'
'Dat is fijn,' zegt de vrouw. 'Je bent een flinke, dappere jongen, Jaap. Lust je wel een klontje?'
Jaap knikt. Hij heeft een kleur gekregen. Hij wordt een beetje verlegen, doordat de moeder van Polleke hem prijst.
De vrouw haalt drie klontjes. Dan gaat ze weer naar binnen.
'Kijk,' zegt Polleke, 'hier is mijn slee. Ik heb hem net klaar.'
Achter het huisje staat een kist. Een grote, platte kist met twee balkjes er onder. Er is een bankje in getimmerd. De hamer ligt er nog bij en de nijptang ook.
'Heb je dat zelf gedaan?' vraagt Jaap. 'Nou, dàt is knap, hoor!.... Maar waar moet je nou duwen?'
'Ik duw hem niet,' zegt Polleke. 'Ik span de honden er voor.'
'De honden?....'
'Ja zeker! Wil je het zien?.... Cora, hier!.. Max, kom!....'
De honden springen al om hem heen. Eén gaat tegen hem op staan. Dan is hij net zo groot als Polleke zelf. Maar die jongen lacht er om.