dat de primus verdwenen was, maar Jaap had gezien, waar hij de rivier inrolde en met een hark van de bakker dregden ze dat onmisbare instrument weer op de kant. En boven aan de dijk stonden de dochters van de bakker ze hartelijk uit te lachen.
'Wat zullen ze thuis een schik hebben, als we ze dat vertellen!' zei er een.
'Ja,' antwoordde Jaap. En hij zag zich thuis al zitten, naast vader, met zijn hand nu en dan op vaders arm, en aller ogen op hem gericht, die goede lieve ogen van moeder en de grote, verwonderde van kleine Jan. En toen werd het verlangen naar al die lieve mensen en naar het gezellige huis plotseling zo groot, dat hij opsprong en aandrong: 'Toe jongens, laten we nou maar gaan, niet? Het is nog een hele trap!'
En de anderen schenen ook wel een beetje te verlangen, want ze waren dadelijk bereid, pakten vlug de boel in en vertrokken haastig. Een paar uur later reed Jaap het vertrouwde paadje in de voortuin op en kleine Jan, die op de weg aan het spelen was geweest en hem het eerst had gezien, rende als een heraut voor hem uit, met zijn schelle stemmetje verkondigend, dat Jaap daar was, Jaap de zwerver, Jaap de wereldreiziger!.... En van alle kanten kwamen ze aanlopen, uit de kamer, uit de schuur en uit de groentenhof en omringden hem en zoenden hem of knepen zijn hand en sloegen hem op de schouders. En Jaap wist nu, wat het mooiste was van heel zo'n reis: het ogenblik van je thuiskomst!