| |
| |
| |
8. Amsterdam, die grote stad.
Twee dagen later fietsten ze bij helder, zonnig weer Amsterdam binnen. De vorige avond, voor hun tent ergens in de buurt van Landsmeer, hadden ze de lichtreclames boven de stad zien aanflitsen en Jaaps hart had toen reeds gepopeld van verlangen naar alles wat daar te zien zou zijn. Hij was er één keer geweest, een paar jaar geleden, toen Gerdientje met haar ouders naar Indonesië vertrok, maar toen waren ze er met de trein heen gereisd en van het Centraal Station regelrecht per taxi naar de Javakade gereden, waar de 'Oldenbarnevelt' gemeerd lag. Na het vertrek van de boot waren ze op dezelfde wijze teruggegaan en van de eigenlijke stad had Jaap toen weinig gezien. Maar nu zou hij de straten doorfietsen en alles kunnen bekijken, waarvan hij gehoord en gelezen had: het paleis op de Dam en het Rijksmuseum en het Vondelpark en.... wat was er nog meer?
'Gaan we ook naar Artis?' vroeg Wim, toen ze naast elkaar in hun slaapzakken lagen.
'En naar het Rijksmuseum?' wilde Jaap weten.
'En Schiphol?' vulde Kees aan.
Maar Chris beloofde niets.
'Hoor eens,' zei hij, 'we zullen morgen een plan
| |
| |
opmaken. Ik denk er over om een dag of twee-drie in de buurt te blijven en een kampeerplaats te zoeken in de richting Ouderkerk of Duivendrecht. Waarschijnlijk zal er bij Amsterdam ook wel een officiële kampeerplaats zijn, waarover de politie ons wel kan inlichten. Dan kunnen we een paar dagen achter elkaar de stad in en er ook eens een avond doorbrengen. Maar voor één ding moeten we oppassen: dat we niet van de ene bezienswaardigheid naar de andere hollen en door de bomen het bos niet meer zien. Nou, en nou gaan we slapen. Wel te rusten, jongens!'
Maar het duurde nog een halfuurtje vóór Jaap de slaap voelde komen, en een paar maal richtte hij zich nog op om door de open tentdeur naar de lichtschijn te kijken, die in de richting van de stad tegen de hemel glansde.
De volgende morgen werden ze wakker door het gekwaak van de eenden op een naburige boerderij
| |
| |
en toen ze gewassen waren en gegeten hadden, bekeken ze met Chris de plattegrond van de grote stad.
'Voor vandaag maken we nog geen bijzondere plannen die ons veel tijd kosten,' zei Chris. 'Het is beter, dat we eerst een totaal-indruk van de stad krijgen. We fietsen op goed geluk binnen, laten we zeggen over de Dam en dan hier langs in de richting van het Vondelpark - misschien kunnen we daar onze boterhammen opeten - daarna bij het Rijksmuseum langs, - maar we gaan er nog niet in - dan met een grote bocht door Zuid naar de Amstel, langs de Amsteldijk de stad weer in en de Utrechtse straat door naar het Rembrandtplein. Dan lopen we met de fietsen aan de hand de Kalverstraat door naar de Dam terug. Dan zal het wel laat in de middag zijn en gaan we samen eten. Ik weet een Chinees restaurantje, waar je voor niet teveel geld heerlijk nasi-goreng kan eten. Wat dat is? Nou, dat zal je dan wel zien; ik tracteer en wie het niet lust, die geeft zijn portie maar aan mij. Dan rijden we de stad weer uit en zoeken een kampeerplaats op. Let op, Jaap, want jij moet ons deze eerste dag de weg wijzen. Heb je goed gezien, waar ik langs wil? Ik zal het je nog één keer wijzen. Morgen komen de anderen aan de beurt.'
Jaap kreeg een kleur van verrassing bij deze eer volle opdracht en terwijl de anderen de tent afbraken en de fietsen oplaadden, zat hij ingespannen de kaart te bestuderen. Het viel hem op, hoe mooi
| |
| |
Amsterdam gebouwd was. Om het oude centrum liep een ring van grachten van de Amstel naar het Y. Van binnen naar buiten de Singel, Heerengracht, Keizersgracht en Prinsengracht. En verderop nog de Lijnbaansgracht en de Singelgracht. Al die grachten waren door straten verbonden, die als de stralen van een cirkel op het middelpunt van de stad aanliepen. Het was net een spinneweb en als je de namen van de voornaamste draden maar onthield, kon je nooit erg dwalen. Toen alles klaar stond voor vertrek, gaf hij Chris de kaart terug en verklaarde, dat hij het wel aandurfde om als gids dienst te doen.
'Vooruit dan maar,' zei Chris. 'Laat dan maar eens zien wat je kunt.'
Het eerste gedeelte van de weg leverde geen moeilijkheden op. De richtingsborden van de A.N.W.B. leidden ze de stad in en toen ze op een overvolle pont het Y waren overgevaren, ging Jaap voorop fietsen en reed zonder aarzelen de De Ruyterkade langs, om het station heen en daarna het stationsplein op. Daar moest hij linksaf, wist hij, maar op de kaart leek dat heel wat eenvoudiger dan nu, temidden van de verschrikkelijke drukte die hier heerste. Als Chris hem niet op het laatste ogenblik weerhouden had, zou hij langs de verkeerde kant van het plein zijn gereden, recht tegen de stroom van het één-richtingsverkeer in. Een agent, die op het trottoir stond, zag het, en dreigde gemaakt-streng met de vinger.
| |
| |
'Rechts houden, boertje!' zei hij. ''t Is hier drukker dan in je dorpie, hoor!'
Hoe kon die man bij de eerste oogopslag al zien, dat hij van een dorpje kwam? vroeg Jaap zich af. Intussen vond hij het niet leuk, dat hij met zijn mooie sportieve pakje een boertje werd genoemd. Maar hij had geen tijd om er zich kwaad om te maken. Hij moest zijn weg zoeken door het verkeer, rechts om het Stationsplein heen en toen het Damrak op. Bijremmen voor die auto, die van rechts kwam en dus voorrang had. Halt houden bij het verkeerslicht. Links van de rij blijven, omdat hij rechtuit moest. Verder maar weer, maar even geduld hebben met dat oude dametje, dat iets te laat was met oversteken....
'Kijk, daar aan je linkerhand heb je de Beurs van de beroemde architect Berlage,' zei Chris. 'Pas op, die auto wil hier parkeren!'
Jaap had geen tijd om te kijken. Die Beurs zou hij later nog wel zien. Het fietsen door deze geweldige drukte vond hij een prachtige sport. Kijk, nu waren ze op een groot plein gekomen en dat ontzaglijke gebouw aan het eind kende hij van een plaatje; dat moest het Paleis zijn. Dan was dit dus de Dam!
Ze stapten af, zochten een rustige plaats voor hun fietsen en stonden daarna vol bewondering voor het Paleis, vroeger het achtste wereldwonder genoemd. Maar Wim was al gauw weg naar de sneltekenaar, die, omringd door een kring van mensen, al maar
| |
| |
grapjes makend, in enkele minuten een heel landschap op papier zette met een molen en een kerk, een rij bomen langs een kanaal en een boer met zijn sjees op de weg. Het was maar goed dat Wim bijna geen geld op zak had, anders had hij het stuk zeker gekocht. Hij was er bijna niet vandaan te krijgen; hij tekende zelf ook zo graag. Maar de poppenkast wilde hij toch ook wel zien en hij drong zich steeds meer tussen de troep kinderen naar voren om geen woord van Jan Klaassen te missen. Een vrouw
| |
| |
kwam rond met een koperen centenbakje en hield het ook hem voor. Wim zocht vergeefs zijn zakken af naar een geldstukje en legde toen met een blij gezicht een grote peer op het bakje. Het was een heerlijke sappige peer en het betekende dus een groot offer voor hem, maar de vrouw beschouwde het niet als zodanig. Zij was op zijn 'gewichtige' gave niet verdacht geweest en liet het centenbakje uit haar hand vallen. De centen rolden naar alle kanten, alle kinderen begonnen te grabbelen en de vrouw pakte erger tegen Wim los, dan Katrijn ooit tegen Jan Klaassen te keer was gegaan. Wim greep maar gauw zijn peer, die vlak voor zijn voeten lag, en stelde zich daarmee in veiligheid. In het portaal van de Nieuwe Kerk liep hij nog te foeteren, maar de anderen hadden schik.
De stilte in het oude gebouw, dat ondanks zijn naam al van 1400 dateerde, was weldadig, na de drukte van de stad. Ze liepen zwijgend rond, bekeken de mooie glas in lood-ramen, zochten de graven van Vondel en Da Costa en stonden lang stil voor de graftombe van De Ruyter met het grafschrift van Gerardt Brandt:
Aenschouw den helt, der Staten rechterhant,
Den redder van 't vervallen vaderlant,
Die in één jaar twee grote koninkrijken
Tot drie mael toe de trotsche vlag deed strijken;
Het roer der vloot en d'arm, daer Godt door stree:
Door hem herleeft de vrijheid en de vree.
Chris gaf ze vijf minuten om het van buiten te
| |
| |
leren en loofde een stuk chocola uit aan wie er die avond om negen uur het eerst aan denken zou en het dan zonder haperen voor hem op zou kunnen zeggen.
Toen ze met Jaap voorop over de Nieuwe Zijds Voorburgwal fietsten, was het twaalf uur en plotseling werd het verkeer zo druk, alsof er geen mens in de huizen gebleven was. De Leidse straat was één stroom van fietsen en auto's van de ene trottoirband tot de andere. Het was leuker om tijdens het spitsuur naar het verkeer te kijken dan er middenin te zitten en daarom stapten ze op het Leidseplein af en dronken op een café-terras tegenover de Schouwburg een glas limonade. Ze wilden er ook hun boterham bij opeten, maar dat mocht niet van de kellner en hij wees hun op een mededeling aan de muur: 'Het nuttigen van meegebrachte consumptie is niet toegestaan.' Nou, toen bewaarden ze hun broodje maar voor het Vondelpark en de prins onzer dichters keek zwijgend toe, toen ze met de korstjes de mussen voerden.
Toen ze het park weer uitkwamen, zagen ze aan de overzijde van de Singelgracht de hoge muren met de kleine getraliede vensters van de z.g. Weteringschans, een van de grootste gevangenissen van ons land. Ze gingen op een bankje aan de waterkant zitten en Chris vertelde het verhaal van Johannes Post, een eenvoudige Drentse boer, die in de tijd dat ons land door de Duitsers was bezet, een groot strijder voor de vrijheid was geworden en die het
| |
| |
had gewaagd om met zijn vrienden deze gevangenis, dit bijna onneembare fort, met list te overvallen, teneinde de kameraden te bevrijden die daar gevangen zaten. Die heldhaftige poging was door verraad mislukt. Johannes was met een deel van zijn helpers gevangen genomen; een ander deel van de dapperen had zich door de vlucht kunnen redden. Chris wees de plaats waar een der achtervolgde mannen zich in de gracht had laten glijden, en de brug waaronder hij urenlang aan een pijler in het water had gehangen tot hij door een voorbijvarende groenteschuit was gered.
'Kijk,' zei hij, 'daar, waar nu dat plezierbootje vaart....'
Het zat hier zo heerlijk aan het water en er was afwisseling genoeg. Het verkeer raasde langs hen heen; een slanke kano met twee meisjes er in sneed door het water, een jongetje lag geknield op een zolderschuit en viste met een schepnetje. Dicht bij de brug stond een blinde vioolspeler en kraste een wijsje op zijn gebarsten instrument. Zijn hoed stond voor hem op de grond; een klein meisje mocht er voor haar moeder iets ingooien. De blindeman merkte het en boog als voor een koningin. Boven hun hoofden lag een groot verkeersvliegtuig blinkend in de bocht om te dalen op Schiphol. Jaap wist plotseling dat hij dit beeld van Amsterdam niet meer vergeten zou.
Maar ze moesten verder. Jaap mocht nog even de kaart bekijken; daarna fietste hij voor de anderen
| |
| |
uit langs het Rijksmuseum - 'Tot morgen!' zei Chris - en daarna door een reeks van straten, allemaal met schildersnamen: Hobbemastraat, Ruysdaelkade, Jan Steenstraat, Ferdinand Bolstraat, en langs de Jozef Israëlskade bracht hij het gezelschap aan de Amstel. Wat was zo 'n kaart toch een mooi ding, wanneer je die tenminste had leren gebruiken! Want zonder aarzelen ging Jaap daarna de anderen voor de stad weer in, tot ze op het Rembrandtplein afstapten. Toen was Jaaps taak ten einde en gingen ze wat drinken tegenover het standbeeld van de grote schilder. Chris tastte wel in de beurs vandaag! Maar tot nu toe waren ze ook erg zuinig geweest!..
Met de fiets aan de hand liepen ze verder. Voor de Cineac stonden de mensen en vooral veel kinderen in queue te wachten.
'Hè, Chris!' smeekte Wim, die erg dol was op film.
'Nóg één of twee dagen wachten,' beloofde Chris.
In de Kalverstraat was het te druk om er met de fiets aan de hand door te gaan. Ze brachten de rijwielen ergens onder in een bewaarplaats en wandelden meer dan een uur vóór ze gingen eten. In spanning zaten ze in het restaurant te wachten op de nasi-goreng, maar het bleek doodgewone gebakken rijst te zijn met uitjes en stukjes vlees en gebakken ei. Doodgewoon? Ze dachten, dat ze nog nooit zo iets lekkers hadden geproefd en de Chinese bediende droeg met een brede lach een nieuwe schaal
| |
| |
aan. En nog een groot glas water voor Wim, want die had te veel van de sambal genomen...... De anderen konden bijna niet eten van het lachen om de benauwde gezichten die hij trok.
|
|