| |
| |
| |
6. Regendag.
Drie dagen waren ze in Friesland, toen de regen kwam. De eerste dag waren ze van Drente uit de provincie ingefietst over Bakkeveen en Beetsterzwaag, door een prachtige beboste streek, maar ze hadden er zich niet opgehouden, want bossen waren er in de streek waar ze vandaan kwamen ook en Chris wilde ze het echte Friesland laten zien, de greidhoek, het wijde land met zijn plassen en vaarten, waar de horizon rondom scheen te rusten op de weilanden. In de namiddag waren ze daar gekomen, en bij Oldeboorn, een dorp met een hoge toren in de gemeente Utingeradeel, hadden ze 's avonds op het erf van een boerderij hun tent mogen opslaan. De volgende dag, een Zondag, hadden ze daar doorgebracht. Ze waren met de familie Gaastra naar de kerk geweest, hadden daarna de boerderij bekeken, waar alles blonk van zindelijkheid, en waren gastvrij uitgenodigd voor het middagmaal. De boerin
| |
| |
droeg op deze dag het breed gouden oorijzer en de jongens konden haar maar moeilijk verstaan, want ze sprak bijna niet anders dan Fries. De boer bad ook in zijn eigen taal het 'Onze Vader' en las na tafel uit de Friese Bijbel, terwijl Jaap en Wim hem volgden in het zakbijbeltje van Chris. Jaap vond het Fries een mooie, maar moeilijke taal.
's Middags hadden ze met de zoons van de boer, Tjalling en Gerben, een wandeling gemaakt, maar vóór melkenstijd waren ze terug en Jaap had ook een koe gemolken, maar hij mocht het niet doen van de boer, vóór hij eerst zijn handen had gewassen. Tot laat in de avond hadden ze voor de boerderij gezeten en terwijl Chris op zijn fluit speelde, hadden ze de zon zien wegkruipen in een donkere wolkenbank achter de toren van Akkrum. Toen had de boer al voorspeld, dat er regen op komst was, maar de volgende morgen was het weer alleen wat ruwer geweest en dat was hun niet onwelkom, want ze hadden het plan om te gaan zeilen en daarbij konden ze een beetje wind wel gebruiken. Bij Terhorne hadden ze een boot gehuurd en de hele dag hadden ze op het Sneeker meer doorgebracht. Aan Chris was het manoeuvreren met de boot best toevertrouwd, hij was een enthousiast liefhebber van de watersport en had al twee keer een zomervacantie op de Friese meren doorgebracht. Bij een eilandje, midden op het meer, had hij de boot voor anker gelegd, daar hadden ze hun boterhammen gegeten en later gezwommen en tegen de avond waren ze met bolle
| |
| |
zeilen en het schuim om de boeg naar Terhorne teruggezeild. Daarna waren ze nog een eind in de richting van Sneek gefietst en nog juist voor donker hadden ze hun tent opgeslagen aan de Westkant van het meer. Toen was de lucht zwart van wolken geweest en 's nachts was Jaap reeds wakker geworden van de roffel der druppels op het tentzeil vlak boven zijn hoofd. Hij had er, gezellig diep in zijn slaapzak gedoken, naar liggen luisteren, tot hij weer insluimerde, maar toen hij 's morgens om zeven uur wakker werd en overeind kwam, stroomde het water nog steeds uit de lucht. Gelukkig lag de tent op een hoog gedeelte van het stukje onland bij het meer, maar toch moest er dadelijk een geul wor- | |
| |
den gespit om het water dat zich in de greppel om de tent verzameld had, te doen afvloeien. Dat werk nam Chris voor zijn rekening en hij deed het in zijn zwembroek: zo nam hij al werkende meteen zijn ochtendbad.
Later zaten ze onder het luifeltje aan de thee en het ontbijt en de jongens keken maar een beetje mistroostig voor zich uit, want de lucht was grauw en dicht aan alle kanten en de Friese boerderij op enige honderden meters afstand met zijn lage voorhuis en zijn hoge schuur lag als een druipende kat in het wijde land gedoken. Ze hadden vandaag over de afsluitdijk naar Noord-Holland zullen fietsen, maar volgens Wim konden ze nu net zo goed het IJselmeer overzwemmen: natter dan op de fiets zouden ze er niet bij worden. Kees stelde voor om maar weer onder de wol te kruipen, dubbel uit te rusten en dan de nacht voor de tocht te bestemmen. Maar Jaap, die telkens tevergeefs zijn hoofd buiten de tent stak om de horizon af te zoeken naar een lichter plekje, voorspelde, dat het wel drie dagen en nachten aan één stuk zou doorregenen. En zo was de tent vervuld met moedeloze en sombere en schampere opmerkingen, tot Chris er zich mee bemoeide.
'Hoor es, knapen,' zei hij, 'laat nou es zien, dat je kerels bent en dat je je door een beetje tegenslag niet uit je evenwicht laat brengen. Mopperen en zeuren helpt geen steek, waarom zullen wij het dus doen? We hebben dit weer nu eenmaal te aanvaarden zoals het is. Je moet je weten aan te passen aan
| |
| |
de omstandigheden en er het beste van trachten te maken. De vader van mijn vriend in Zuid-Engeland, waar ik logeerde, had rozen geplant in zijn tuin; een paar kostbare soorten, waar zijn vrouw veel van hield. De volgende morgen hadden de wilde konijnen ze afgevreten. Hij plantte opnieuw en liet er gaas omheen zetten, maar de rakkers klommen er overheen of groeven er onderdoor en knaagden ook de nieuwe aanplant af. Daar had hij toen bij kunnen gaan staan mopperen en schelden, maar dat zou hem niets geholpen hebben en daarom deed hij het niet. Weet je, wat hij deed?.... Hij zei: 'Vrouw, er zit niets anders op, dan dat we maar veel van de konijnen houden. Die hebben we hier genoeg en rozen kunnen we hier nu eenmaal niet kweken.' Zie je, jongens, dat is practische levenswijsheid en die
| |
| |
passen wij nu ook toe. We kijken niet meer naar de lucht, Jaap, we besluiten resoluut, dat we hier vandaag blijven en we maken er een gezellige dag van. Kijk eens, hoe goed onze tent deze zware proef doorstaat, er komt geen druppeltje water door. We zitten hier lekker droog en warm en we hebben werk genoeg. Jaap liep gisteren met een gat in zijn kous, dat kan hij straks eens mooi proberen te stoppen. Wim kan wat extra-werk van het eten maken en straks een lekkere kop koffie zetten, - we hebben nog geen koffie gezet op reis. Voor Kees heb ik een prachtig stuk zeil: als hij dat over zijn hoofd vouwt, heeft hij een tentje apart en kan zijn best doen om nog eens een zoodje vis te vangen - het lijkt me best paling- of baarsweer. Verder zijn er nog een paar boeken in mijn tas, die jullie wel zullen interesseren en ik heb ook nog een voorraad moppen en raadsels, waar jullie je krom om lachen zult. Maar eerst ga ik met mijn waterdichte cape om naar de boerderij om aardappels en melk en vervolgens fiets ik even naar Sneek - dat is maar een kilometer of vijf - om de post te halen, die daar wel op ons zal liggen te wachten. Jullie hebt Sneek toch allemaal opgegeven als poste-restanteadres? Goed, die brieven kunnen we dan meteen vandaag beantwoorden. Wat dunkt de heren van dat alles?'
De heren gingen alle drie met het plan accoord en ze keken al heel wat opgewekter.
'Vertel me dan nu nog even, hoe dit mogelijk
| |
| |
is,' vroeg Chris. 'Op een tak zaten drie apen. Toen kwam er een geweldige storm, de tak brak en de de apen vielen op de grond, maar toen zaten er ineens zes apen. Ra-ra, hoe kan dat?.... Weet je het niet? Heel eenvoudig, ze hadden zich alle drie een aap geschrokken!.... En nu aan de slag, jongens, de dag is nauwelijks lang genoeg voor al het werk!'
Even later zat Jaap, nog nagrinnikend om het mopje, een lange stopdraad door zijn kous te halen en hij slaakte al spoedig de verzuchting, dat hij maar blij was geen meisje te zijn, want dan zou hij dit nare geduldwerk misschien nog wel vaker moeten doen. Zelfs aardappels jassen was hierbij vergeleken een ontspanning. Toen Chris weg was om de post, stak hij de naald in de kous en hielp Wim eerst een poosje met de piepers. Nadat die in de pan gewassen waren en het water voor de koffie was opgezet, begon de regen wat te minderen en ze gingen even, met de jassen over het hoofd, naar Kees kijken, die tussen het riet bij drie hengels zat te turen met een aandacht, alsof hij het hele Sneeker meer leeg wilde vissen. Intussen had hij maar weer succes, want net toen ze aankwamen sleepte hij een grote brasem naar de kant.
'Daar bij jullie op de wal ligt er een, die nog groter is,' zei hij, terwijl hij met de ogen op de andere twee dobbers de vis losmaakte van de haak. 'Het bijt niet druk vandaag, maar er zitten hier kanjers, hoor!'
| |
| |
De jongens zochten rond tussen het gras, maar ze zagen niets.
'Waar ligt die brasem dan, Kees?'
'Beter uit je ogen kijken,' zei Kees. Toen dat niet hielp, kwam hij er zelf ook bij, maar al hun zoeken was vergeefs. De vis moest al spartelend weer in het water terecht gekomen zijn, dat was de enige mogelijkheid.
'Ik snap er niks van,' zei Kees. 'Dan moest ik het toch gemerkt hebben?.... Vlak voor jullie kwamen, lag hij er nog....'
En toen haastte hij zich naar zijn hengels en trok een glinsterende voorn omhoog.
'Hebben we niks in de tent om de vis in te bewaren?' vroeg hij.
'Het linnen aardappelzakje,' bedacht Jaap.
'Ja jô, haal me dat even als je wilt.'
Jaap holde het paadje langs naar de tent, want het begon weer harder te regenen. Vergiste hij zich of sprong daar een haas achter de tent vandaan in de struiken?.... Hij gunde zich geen tijd om er over na te denken, schudde de aardappels die nog in het zakje waren, naast de tent op de grond en rende terug. Zelf deed hij de twee vissen, die nu op de wal lagen, in het zakje, draaide er een knoop in en legde het achter Kees in het gras.
Toen hij met Wim terugliep, vloog een klein nat hondje met de staart tussen de benen de tent uit en verdween in de struiken. Ha, wat een schichtig mormeltje!.. Zeker een boerenhondje uit de buurt,
| |
| |
dat op de lucht van het brood was afgekomen......
Wim schonk de koffie op en een lekkere huiselijke geur verspreidde zich spoedig in het rond. Jaap liet zich voor in de tent op zijn fietstassen neer om verder te gaan met zijn stopwerk. Waar was die kous nu gebleven?.... Hij had het ding toch op de deken gelegd met de stopnaald er nog in?....
'Wim, heb jij mijn kous gezien?'
'Je kous?' vroeg Wim. 'Ja, twee zelfs.'
'Waar dan?'
'Nou, aan je beide benen natuurlijk, waar anders?' zei Wim en hij grinnikte.
'Wim, doe niet zo flauw,' mopperde Jaap. 'Jij hebt hem weggelegd natuurlijk, de kous waar ik mee aan het stoppen was. Waar heb je hem gelaten?'
'Gij zijt een snoodaard om mij zo valselijk te beschuldigen,' zei Wim. 'Zou ik mijn hand uitstrekken naar het eigendom van mijn naaste?'
| |
| |
Hij lachte zelf om die deftige woorden, maar bij Jaap kon er geen lachje af. Hij vertrouwde Wim niet, hoewel die ijverig hielp om de hele tent af te zoeken.
Daar kwam Kees aanrennen met een glibberige brasem in zijn hand.
'Zeg lui, wat doen jullie nou?' riep hij. 'Waarom neem je het zakje met de vis nou mee naar de tent? Dat was toch zeker de bedoeling niet?....'
'Ik heb het vlak achter je in het gras gelegd,' zei Jaap. 'Daar zal het zeker nog wel liggen.'
'Het is weg,' verzekerde Kees. 'Eerst die brasem, zo'n mooie vette en nou de hele voorraad. Vooruit jongens, doe niet zo flauw, geef op! Wim, ik zie aan je gezicht, dat je er meer van weet!'
Toen begon Wim opeens te schateren.
'Ik weet het niet, heus niet!' riep hij. 'Ik lach, omdat ik vooruit wist, dat jullie mij zouden verdenken. O jongens, wat kijken jullie kwaad! Schei toch uit, ik weet het immers niet! Het spookt hier misschien....'
Kees haalde wrevelig de schouders op en rende terug naar zijn hengels. Jaap bleef zoeken naar zijn kous tot Chris terug kwam en hem twee brieven ter hand stelde, één van thuis en één uit Manado, op Noord-Celebes, die door zijn vader naar Sneek was doorgezonden. Daar vergat Jaap alles voor.
|
|