| |
| |
| |
5. Wacht u voor de hond.
Twee dagen later sloegen ze hun tent op aan een eenzaam weggetje bij Westervelde, een gehucht in de buurt van Norg, in het Noorden van Drente. Beide dagen hadden ze de provincie doorkruist en het waren heerlijke tochten geweest door het mooie zomerse land. Ze waren in Schoonebeek geweest, vlak bij de Duitse grens, en hadden er een boortoren in werking gezien en de 'jaknikkers', die de olie van honderden meters diepte naar boven pompten. Niet ver vandaar had een turfgraver zijn werk gedaan op een van de laatste resten hoogveen, die er nog in Drente te vinden waren. Het veen, dat vroeger het oostelijk deel van de provincie bedekte, was bijna geheel ontgonnen en waar vroeger slechts heide en mos wilden groeien, waren nu vruchtbare landerijen op de jonge dalgronden.
Ze waren door Emmen gekomen, het grote bloeiende industrie-dorp en ze waren ook in Assen geweest, de mooie hoofdstad van de provincie. Daar waren ze door een onweersbui overvallen, maar ze hadden nog net het museum van oudheden binnen kunnen vluchten en hadden er allerlei merkwaardige vondsten bekeken, die een licht wierpen op het leven van de oudste bewoners van ons land. De me- | |
| |
neer die hen rondleidde, had gezegd, dat Drente waarschijnlijk het vroegst bewoonde gebied van ons vaderland was. De hunebedden dateerden volgens hem reeds van meer dan duizend jaar voor de geboorte van Christus.
De hunebedden hadden ze gezien: bij Emmen en bij Borger en een heel mooi bij Tinaarlo. Het waren grafmonumenten van grote zwerfstenen, waarvan je maar niet begreep hoe die oude volksstammen, die nog niet over kranen of takels beschikten, ze op elkaar gekregen hadden.
Wat was Drente mooi, met zijn oude brinkdorpen en zijn oude boerderijen onder bemoste daken, met zijn grote bossen en zijn veenplassen, met zijn kronkelende beekjes en zijn vruchtbare akkers, waar het koren soms niet minder hoog stond dan in de Noordoostpolder! Maar waar waren de heidevelden, waar de herder ronddwaalde met zijn grote kudde schapen? Ze hadden nog slechts hier en daar een stuk aangetroffen, dat in paarse gloed stond te geuren en waarop duizenden bijen zoemend de kostbare honing inzamelden. Al de andere waren er niet meer en schapen waren er ook niet meer. Drente was niet meer het land van hei en struiken en de plaggenhutten waren al lang verdwenen. Met de moderne landbouwmethodes waren op de vroeger zo schrale bodem heel goede gewassen te kweken en alles zag er hier even welvarend uit.
Het was laat geworden, deze avond, voor ze dit mooie plekje voor hun kamp gevonden hadden: een
| |
| |
stukje wildernis met heide en wilgenroosje achter een oude boswal met akkermaalshout. De warme maaltijd moest nog worden klaar gemaakt en Jaap, die er weer op uit werd gestuurd om water te halen, kreeg de vermaning mee, om zich zoveel mogelijk te haasten. Nou, het zou aan hem niet liggen: hij voelde zijn maag!
Er lag slechts één oud boerderijtje in de buurt, op niet meer dan een paar honderd meter afstand. Jaap wachtte niet tot zijn fiets was afgeladen en liep op een drafje, met de waterzak in de hand, in die richting.
Het huis lag stil en eenzaam, door een hoge heg en een verveloos hekje van de weg gescheiden. Een paadje voerde door de voortuin naar de deur. Jaap deed het hekje open; het knierpte luid in de stilte, en toen bleef hij plotseling staan en aarzelde. In de tuin was een plankje aan een boom gespijkerd met het opschrift: Wacht u voor de hond!
Dat was een naar bordje, vond Jaap. Hij had een hekel aan vreemde waakhonden bij eenzame boerderijen. Je had er valse beesten bij. En dit zou er wel zo een wezen, anders stond dat bordje er niet. Hij zag het dier niet, maar het zou natuurlijk wel ergens op de loer liggen.... Hoe kon je je eigenlijk wachten voor zo'n hond, als je nou eenmaal in zo'n huis moest zijn?.. Niet hitsen of plagen natuurlijk, maar zo gek zou hij niet wezen. Wachten tot je iemand zag bij het huis, die het beest in bedwang kon houden?....
| |
| |
Maar de deur was gesloten en achter de glimmende ruitjes was niemand te zien. Een poes zat zich te wassen in de vensterbank en een haan kraaide victorie op de rand van een kruiwagen. Wacht u voor de hond.... Och wat, het leek hier allemaal zo vredig, er was misschien niet eens een hond; dan diende dat bordje alleen om bedelaars en landlopers af te schrikken.... Vooruit maar, hoor! Haast maken, had Wim gezegd.
Jaap liep naar de deur en vatte de klink, maar de deur zat op slot. Hij rammelde en klopte en opeens verstijfde hij van schrik, want achter hem brak een woedend geblaf los, een grote bruine hond
| |
| |
schoot uit zijn hok, dat half onder de struiken verborgen stond en rukte woest aan zijn ketting. Het dier zag er werkelijk wel uit om je voor te wachten, het leek meer op een wolf dan op een hond, zijn nekharen stonden overeind van kwaadheid, zijn witte tanden blikkerden en het nam telkens weer een sprong in Jaaps richting, alsof het zijn hok mee wilde sleuren.
Jaap zuchtte van verlichting, toen hij vaststelde, dat de ketting sterk genoeg leek en toen de hond even stil was, luisterde hij scherp, of hij nog geen voetstappen hoorde in het huis, want ze zouden daar binnen nu toch wel weten, dat er een vreemde op het erf was. Maar niemand kwam. Niet thuis dus.... Dan moest hij maar gauw weer weg gaan. Maar hoe moest hij aan water komen, als hij hier niet klaar kwam? Er stond geen ander huis, kilometers ver in de omtrek....
Jaap keek rond en toen zag hij onder een vlierstruik de put, zo'n leuke, ouderwetse put met een spil, waaraan je de volle emmer naar boven kon draaien. Hij liep er heen en keek er in: heel in de diepte glansde het water. De hond ging als een razende te keer. Stel je voor, dat hij losbrak, dacht Jaap, er bleef geen botje van mij heel!.... Maar nu behoef ik mij lekker niet aan hem te storen. Sta jij maar te schelden, hoor beestje, je baas vindt het vast wel goed, dat ik een beetje water neem....
Hij liet de emmer zakken, hoorde een zachte plons in de diepte en draaide hem weer omhoog. De spil
| |
| |
piepte en knarste en zong een liedje als begeleiding bij het geblaf. Het water was koel en helder. Jaap dronk een beetje, spoelde de waterzak om en putte een tweede emmer. Terwijl hij bezig was om de zak daarmee te vullen, drong het tot hem door, dat de hond stil geworden was, maar hij lette er niet verder op. Wat een leuk geluid gaf dat water in de zak: eerst een diepe toon, dan hoe langer hoe hoger, zó hoog, dat je hem haast niet meer horen kon, toen stroomde het water over de rand.... Hè, hè, klaar!....
Toen hij zich oprichtte, stond de hond vlak achter hem, met de bek bijna tegen zijn blote benen. Jaap hield een schreeuw in, maar hij had het gevoel dat zijn haar recht overeind ging staan en een koude rilling liep over zijn rug. Het beest was losgebroken! De ketting met een stuk plank van het hok er aan vast, sleepte achter hem aan.
'Niet bang tonen,' dacht Jaap. 'Dat voelen ze, die beesten, of je bang voor ze bent of niet....'
'Ha, Bruno!' praatte hij met een trillende stem. 'Brave hond, hoor!.... Ben jij daar, jongen? Nou, dat is lief, hoor, dat is lief....'
Maar hij wenste, dat het dier op de Mokerhei zat en hij durfde bijna geen vin te verroeren, want de hond keek hem met fonkelende ogen aan, zijn lippen waren dreigend opgetrokken en een zacht gebrom kwam uit zijn keel. En toen Jaap een hand uitstak naar de waterzak, grauwde hij zo vals naar diens arm, dat de jongen haastig weer recht sprong.
| |
| |
'Koest!' zei hij. 'Braaf hoor, lieve hond, hoor!....'
'Akelige snerthond,' dacht hij. 'Hoe kom ik van je af?....' Want het beest bewaakte hem nauwlettend en stond hem niet toe om een stap te doen. Als Jaap maar zijn voet een beetje verschoof, grauwde hij al en stond klaar om toe te springen.
Toen herinnerde Jaap zich, dat sommige heemhonden een bezoeker wel tot de deur lieten komen, maar hem niet meer lieten vertrekken. Hij liet zich moedeloos op de rand van de put neerzakken. Zie je wel, dat mocht tenminste van zijn bewaker. Het dier liep zelfs twee stappen weg, boog zijn kop en likte van het water, dat Jaap had gemorst, maar zijn flikkerende ogen bleven daarbij vals op de jongen gericht.
Jaap zuchtte. Daar zat hij nu, en de anderen wachtten op het water. Hoe lang kon dit duren? Misschien wel, tot de bewoners van het huis terugkwamen. Maar als die nu met vacantie waren en pas morgen weer thuis kwamen?.. Enfin, hij moest zijn ziel maar in lijdzaamheid bezitten....
Wat was dat? Knerpte daar het hekje?.... Ja, een fietsbelletje rinkelde, daar kwam in elk geval iemand aan. De hond hief de kop op, gromde en liep weg. Jaap hoorde hem plotseling woest tekeer gaan op het pad en daar tussendoor de bezwerende stem van Kees: 'Koest!.... Hei, ben je helemaal gek, blijf van mijn broek af!.... Stil, braaf, ha, lief
| |
| |
hondje, hoor!.... Wil je daar wel eens blijven, lelijkert!....'
Jaap deed een paar stappen vooruit en daar zag hij Kees komen, achteruit lopend, de fiets aan zadel en stuur met zich meeslepend als een barrière tussen zich en de hond, die als een razende voor hem heen en weer sprong en soms zijn poten tegen de fiets opzette.
Ondanks het gevaar kon Jaap zijn lachen niet inhouden, toen hij de angst van de ander zag. Hij vergat, hoe bang hij zelf was geweest.
'Ha, die Kees!' riep hij. 'Hier op aan, jong! Hier kan je zitten tenminste!....'
Meteen had hij spijt van zijn woorden, want de hond liet Kees in de steek en kwam blaffend op hem af. Maar toen hij haastig terugdeinsde naar de putrand, scheen het dier tevreden en keerde naar Kees terug. Die zwaaide zijn fiets om en zich angstvallig daarachter verschuilend retireerde hij in de richting van zijn vriend. Even later zaten ze naast elkaar op de rand van de put, de fiets dwars voor zich en aan de andere zijde daarvan de hond, die hen met argusogen bewaakte.
'Je kwam zeker eens kijken, waar ik bleef, hè?' vroeg Jaap. En toen Kees met een rood hoofd knikte zonder zijn ogen van de hond af te wenden, ging hij voort: 'Nou.... je begrijpt het nu zeker wel. Dat lieve dier houdt zoveel van me, dat wil me niet laten gaan.... En jij staat net zo goed bij hem in de gunst, geloof ik....'
| |
| |
Hij voelde zich, nu zijn vriend bij hem was, heel wat verlicht; hij kon de zaak al van de humoristische kant bekijken. Maar bij Kees kon er nog geen lachje af. Hij was veel te nijdig op de hond.
'Wat een akelig beest!' schold hij. 'Moet je kijken, hij heeft een scheur in mijn broek gehaald! Het scheelde niks, of hij had mijn been te pakken gehad.... Maar ik zal hem, wacht maar!.... Denk je, dat ik hier blijf zitten, tot ik een ons weeg?.... Als ik hem nou die fiets eens boven op zijn lelijke kop gooi, zou hij daarvan terug hebben?....'
'Pas op, hoor, niet doen!' waarschuwde Jaap. En toen de hond, alsof hij de woorden van Kees verstaan had, ineens weer grauwend tegen de fiets op ging staan, liet Kees zijn plan ook wel varen.
'Ik weet wat anders,' zei hij. 'Hier in de rand van de put zit een steen los. Als jij de fiets vast houdt, plof ik hem die op zijn valse hersens. Wat kan het mij schelen, of hij dood is?.... Denk je, dat dat beest een zier om òns leven geeft?....'
Maar natuurlijk deed Kees ook dat niet; de trefkans was trouwens te klein. De tijd ging om en de de hond week niet van hun voeten.
'Een trouw beestje, dat moet ik zeggen,' smaalde Kees. 'Kijk eens, hij krijgt het warm, hij laat de tong uit zijn bek hangen. Moet je water hebben, lievertje? Hier in de put is genoeg! Spring er maar in, dan zijn we meteen van je af!....'
O, ze haatten het dier, dat hun de hele avond bedierf!.... En nog steeds kwam er niemand. Ja
| |
| |
toch, daar knierpte weer het hek en een stem riep: 'Hei, zijn jullie hier?'
'Wim!' zei Jaap. 'We moeten hem waarschuwen, jô!'
'Wacht u voor de hond!' riep Kees, toen het beest blaffend wegstormde. En ondanks alles schoten ze toen beiden in de lach. Maar meteen sprongen ze op, want ze hoorden Wim schreeuwen en schelden en met de fiets voor zich uit kwamen ze hem te hulp.
Dat Wim geen held was, wisten ze wel. Gillend rende hij voor de hond uit en vloog tegen de deur op, in de hoop daarachter een schuilplaats te vinden. Als de anderen er niet geweest waren, zou hij zeker, juist door dat geschreeuw en door die overhaaste vlucht, een beet in zijn broek gekregen hebben. Nu werd de aandacht van de hond afgeleid en ze wisten zich bij hun vriend te voegen en ook die achter de fiets in voorlopige veiligheid te stellen. Maar de hond bleef tegen hen te keer gaan, tot ze weer op de rand van de put zaten, naast de waterzak. Toen pas begon hij een beetje te bedaren.
Wim veegde met een trillende hand het zweet van zijn voorhoofd. Hij probeerde een paar keer wat te zeggen, maar hij kon zijn stem nog niet vinden. Eindelijk stotterde hij: 'Geen wonder, dat wij op jullie zaten te wachten!...., O jongens, wat een verschrikkelijk monster is dat!.... Zou hij zo heus niet bij mij kunnen komen?.... Kees, schuif die fiets een beetje meer deze kant op. O, pas op, daar komt hij weer!....'
| |
| |
Kees stelde hem gerust en Jaap vroeg, wat Chris wel gezegd had.
'O, die komt hier zo meteen ook naar toe,' verzekerde Wim. 'Je zal het zien, want hij was al een beetje ongerust. Wij begrepen er niks van natuurlijk....'
'En wat zal hij ons uitlachen, dat wij ons hier met z'n drieën door dat ene lelijke mormel gevangen laten zetten!' foeterde Kees. 'Verdraaid, er moet toch een middel wezen om dat stuk verdriet onschadelijk te maken?.... Jaap, laat mij eens aan die kant zitten. Als jij en Wim hem dan bezig houdt bij het achterwiel, dan sluip ik achter hem, laat mij boven op hem vallen en knijp hem de keel dicht!'
'Dat lukt je nooit,' zei Jaap. 'Vóór je hem goed te pakken hebt, scheurt hij zijn grote tanden door je arm!' En Wim begon al bij voorbaat te jammeren.
Kees zat een poosje zwaar te denken. Ineens klaarde zijn gezicht op.
'Ik heb het!' riep hij. 'Dat we daar niet eerder aan gedacht hebben!.... Hou je gemak, jij, of ik spuug je op je kop! Ik mag toch wel praten zeker? Of mag dat ook al niet meer?....'
De laatste woorden waren voor de hond bestemd, die een grauw naar Kees' handen deed.
'Zie die ketting eens mooi gestrekt liggen!' ging Kees voort. 'Weet je, wat we doen? We draaien om de hond heen, tot die ketting onder de fiets door ligt. Dan pakken we die en binden hem vast aan
| |
| |
die ijzeren stang van de put. Wat zeg je er van, Jaap?'
Warempel, dat moest mogelijk wezen! Ze probeerden het dadelijk. Kees hanteerde de fiets, Jaap greep de ketting. Wim kroop achter hen weg. En het lukte, ofschoon de hond éénmaal bijna boven op de fiets sprong. Hij was nu angstaanjagend om te zien. Maar Jaap, door Kees met de fiets beschermd, sloeg de ketting vlug om de stang en wurmde met trillende handen het stuk hout, dat nog aan het eind van de ketting vastzat, door de lus. Toen haalde hij de knoop goed aan.
'Klaar!' riep hij.
'Maak, dat je weg komt!' zei Kees. Hij wachtte, tot Jaap en Wim zich met de waterzak in veiligheid gesteld hadden. Toen trok ook hij zich terug en ze waren vrij. Ze hadden hun bewaker gevangen gezet. Verschrikkelijk, wat ging het beest nu te keer! Het schuim stond op zijn bek en hij nam sprongen, dat de hele opstand van de put stond te schudden. Even dook hij in elkaar, toen de emmer, nog half gevuld, van de putrand naar beneden kletterde, toen begon hij opnieuw en beet in de ketting van woede.
'Laten we nu maar gauw maken, dat we wegkomen,' zei Jaap.
Maar juist toen ze gaan wilden, kwam een kleine dikke boerenvrouw met twee melkbussen aan de fiets het tuinpad op. Toen ze de hond zag, vastgebonden aan de put, werden haar ogen groot van verbazing.
| |
| |
'Wat is dat?' riep
ze. 'Is Satan los geweest?....'
Satan, wat een naam! Maar voor dit beest paste die goed!....
'En heeft hij je niet gebeten?' praatte de vrouw verder. 'Nou, dat mag wel in de krant! Hij bijt anders ieder, die hij maar te pakken kan krijgen! Laatst heeft hij de postbode nog gegrepen, toen die te dicht langs zijn hok liep. Mijn man durft hem niet eens zijn eten te brengen, maar ik kan goed met hem opschieten. Hè, Satan, wij zijn goeie vrienden, hè?....'
Ze streelde de hond, die jankend van vreugde tegen haar opsprong en ze babbelde maar door. Kees en Jaap wilden een paar keer wat zeggen, maar ze kwamen bijna niet aan de beurt. Zij scheen niet te kunnen luisteren, alleen maar te praten. Maar goedig was zij wel. Natuurlijk mochten de jongens water meenemen, zoveel zij wilden. Wacht, een emmertje melk kregen ze ook mee, dat was dan voor de schrik. En pruimen waren er ook nog. En die broek zou ze maken, Kees moest die meteen maar uittrekken, dan bracht ze die straks wel bij de tent; die had ze al zien staan. Hoe ze 't daar wel in uit
| |
| |
konden houden en zo maar op de grond konden slapen, dat was toch veel te koud!....
Ze babbelde nog door, toen Chris er bij kwam. Maar toen die hoorde, wat er gebeurd was, was hij boos en hij trachtte de vrouw aan haar verstand te brengen, dat ze de ketting van zo'n gevaarlijke hond beter verzekeren moest.
Dat erkende de vrouw dadelijk. Meer nog, zij beloofde, dat zij de hond weg zou doen, meneer zou er nooit last meer van hebben. Dat het ook net zo treffen moest, dat er niemand thuis was, toen de jongeheren kwamen om water! Haar man was druk in de oogst en daarom was zij gaan melken. Nu moest zij voor het eten gaan zorgen. Zij zou er nog een paar aardappels bij schillen, dan konden de jongeheren alle vier mee-eten. Dat mochten ze haar niet weigeren, zij had wat goed te maken en dan aten de jongeheren ook nog eens een keer lekker. Dat gekoksel in zo'n tent, dat zou wel een raar potje opleveren....
Zij drong zo aan, dat Chris toestemde en een goed half uur later zaten ze met de boer en diens vrouw aan tafel. Aardappels met boontjes en spek schafte de pot; dat zouden ze van Wim ook gekregen hebben. Maar de heerlijke pap die ze toekregen, hadden ze er tenminste bij gewonnen.... Kees zat in zijn onderbroek aan tafel en de vrouw at zelf bijna niets. Die was bij het raam bezig, om zijn broek te verstellen.
Ze sliepen heerlijk die nacht, met de geur van de
| |
| |
bloeiende hei in hun neuzen. De volgende morgen vóór zessen werden ze door de boerin gewekt; die stond met een grote schaal pannekoeken voor de tent. Nou, daar kon je eigenlijk een uur angst voor over hebben!
'Wim, breng jij straks de lege schaal even terug?'
'Dank je lekker,' schrok Wim. 'Ik waag me daar alleen niet meer binnen het hek!....'
Toen deed Jaap het maar. De hond lag met de kop op de voorpoten in zijn herstelde hok en keek hem slaperig aan....
|
|