| |
| |
| |
3. Het eerste kamp.
Ze namen eerst een bad in het kanaal, waar ze lekker van opfristen. Toen gaf Chris de plek aan, waar de tent moest worden opgeslagen, benoemde Wim tot plaatsvervangend commandant, gaf nog enkele aanwijzingen en zonderde zich daarna met zijn boeken af op een mooi plekje in de schaduw van een elzenstruik.
'Alleen als je absoluut niet verder kan, mag je me roepen,' zei hij. 'Maar met een kopje thee zou je me een groot genoegen doen. Er is nog water genoeg in de veldflessen.'
'Komt in orde, kapitein,' zei Wim. Hij hielp de anderen om de bagage uit te pakken en liet alles netjes op een rij leggen.
'Jaap helpt de tent opzetten,' zei hij. 'Kees stookt de primus en gaat theewater koken. Denk er om, Kees: Niet meer dan half vullen met petroleum en goed voorverwarmen met spiritus, net zoals ik je thuis geleerd heb. En gooi me de boel niet ondersteboven, zet de primus met een paar pennetjes vast!'
'Ik zal mijn best doen, luitenant!' zei Kees, keurig in de houding.
Ha, daar groeide Wim van. Hij maakte met Jaap de plek schoon, waar de tent zou worden geplaatst,
| |
| |
- want het zou niet prettig wezen om de nacht op een dennenappel door te brengen - en spitte met het kampschopje een graspol weg om de bodem vlak te krijgen. Toen werd het grondzeil gespannen en de tent uitgerold met de opening naar het oosten. De hoeken van de tent werden met sardines vastgezet. Daarna kroop Jaap op bevel van de luit onder het doek, stak de achterste tentstok in het nokgat en richtte de tent op. Intussen spande Wim de achterste hoofdscheerlijn en de beide hoeklijnen, de laatste schuin naar achteren. Jaap kwam naar buiten kruipen, plaatste de voorste tentstok in het nokgat boven de deuren en trok de nok strak. Wim spande de voorste hoofdscheerlijn, toen werden de deuren dichtgeknoopt, de beide voorhoeklijnen gespannen en de deuren gingen weer open.
| |
| |
'Nu red ik me wel,' zei Wim. 'Ga jij maar water halen. Hier staat de waterzak.'
'Uit het kanaal?' vroeg Jaap.
'Uit het kanaal!' hoonde Wim. 'Wil jij dat stinkwater drinken, waarin we net onze bezwete body's hebben afgespoeld? We gebruiken voor het eten nooit water dat niet helemaal zuiver is, onthoud dat, jochie! Zoek maar naar de dichtstbijzijnde boerderij. Spoel de zak eerst om en sjouw zoveel als je houden kunt. En vlug terug, asjeblief, want we hebben nog meer te doen!'
Jaap hing de canvas-waterzak van tien liter aan het stuur van zijn fiets en ging op pad. Achter zijn rug hoorde hij Wim losbarsten in een luid gefoeter tegen Kees: 'Hei, wat zit jij daar te zitten, luie scharminkel? Dat water raakt vanzelf wel aan de kook! Piepers jassen, vooruit!....'
Jaap lachte. Die Wim voelde zich, nu zijn broer er niet was; hij commandeerde als een oude generaal. Maar dat hinderde niet, hij meende het niet zo kwaad. Straks zou hij als kok moeten fungeren. Thuis had hij zich al geoefend en een week lang zijn moeder de kunst afgekeken. Als hij daar net zo bekwaam in was als in het overeind zetten van de tent, zouden ze best wat lekkers te eten krijgen....
Chris richtte zich op, toen Jaap hem passeerde.
'Hoor es,' zei hij. 'Zet de volle waterzak straks achter op de bagagedrager, dat is beter voor de bodem. Afgesproken?'
En hij las al weer.
| |
| |
Op de weg stond Jaap links en rechts rond te turen met de hand boven de ogen voor de zon, maar hij zag niets anders dan de oneindigheid van de akkers en weiden. Maar toen hij achter het bos vandaan kwam, ontdekte hij een rood dak op enige afstand. Het was zeker een minuut of vijf fietsen, maar dat hinderde niet. Hij voelde er nog niet veel van, dat hij er al honderd kilometer op had zitten vandaag.
Mensen, wat een boerderij was dat, zag hij in het naderkomen. Een schuur als een kerk zo groot en een woonhuis als een villa! Door een prachtig aangelegde tuin voerde een grintpad naar de deur. Een open auto werd juist uit de grote schuurdeuren naar buiten gereden, een dame in een lichte japon zat achter het stuur en vroeg Jaap, wat hij wenste. Het bleek tot Jaaps grote verbazing de boerin te zijn.
Zij was heel vriendelijk. Water?.... O ja, natuurlijk, zoveel hij wilde. Achter de schuur was een buitenkraan van de waterleiding, de tuinjongen zou hem die wel wijzen. Een knikje, een lachje en daar reed ze het hek uit en in snelle vaart de lange, rechte weg in de richting van Kampen op. Ja, zo was het niet erg, dat je eenzaam woonde!....
Een grote jongen in een bruine overall liep met Jaap mee en informeerde belangstellend naar het kamperen. En Jaap had ook zoveel te vragen. Hij hoorde, dat er twee en zeventig ha grond bij de boerderij hoorden, beste zavelgrond, en hij schaamde
| |
| |
zich bijna voor het kleine boerderijtje met de zes ha zandgrond van zijn vader. Maar hier was slechts één paard en dat hadden zij ook, al hadden ze dan geen tractoren. En ook maar één koe en zij hadden er vijf en nog een paar pinken en kalveren, lekker! Maar zijn moeder reed niet in een auto!.... Stel je dat eens voor, dat zijn moeder er zo maar alleen in een auto vandoor ging!....
Toen hij terug kwam, voortzeulend naast zijn fiets met de zware waterzak over het zandpaadje langs het kanaal, wapperde de vlag al vrolijk op de tent, het luifeltje stond uit en daaronder schudde Wim een blik slaboontjes in de pan. Hij mopperde, dat Jaap zo lang was uitgebleven en gunde hem nauwelijks tijd om een kroes thee te drinken. Er moest nog heel wat gebeuren. Kees was bezig om de tent van binnen in te richten, Jaap moest een afvalput graven en een gootje om de tent voor het aflopen van het water als er 's nachts eens een bui kwam en toen een drooglijntje spannen. Het was allemaal gezellig werk.
Wim kwam de boontjes afgieten in de put, mikte een stuk boter in de pan, zette die nog even op om te laten sudderen en toen werd de pan met groente in een krant en een deken gewikkeld en weggezet in de hoek van de tent. Wim had de aardappels al in de pan gewassen en zette die op. Terwijl hij bezig was om spek in de braadpan te snijden, begaf de primus het. Kees was àl te voorzichtig geweest en had er te weinig olie in gedaan. Daar moest hij natuurlijk
| |
| |
heel wat over horen, maar hij trok er zich niet veel van aan en wierp achter de rug van de luitenant Jaap een knipoogje toe.
Toen de aardappels klaar waren en het spek te braden stond, kwam Chris aanlopen.
'Hoe is het, kok?' vroeg hij. 'Ik rook daarginds de geur en ik kan niet meer studeren van de honger. Kunnen we haast beginnen?'
'Met vijf minuten,' zei Wim. 'Jaap en Kees, dek de tafel eens.'
Twee handdoeken werden uitgespreid voor de tent, de borden werden klaargezet. Intussen inspecteerde Chris de tent en was heel tevreden. Hij trok alleen een enkele zijlijn wat strakker.
'Eten!' riep Wim.
Ze zetten zich om de tafel en ieder om de beurt hielden ze hun bord bij. Aardappels met boontjes en spek, het water liep hun om de tanden. Natuurlijk gingen ze eerst bidden en ook dat was iets heel bijzonders, zo onder de wijde, blauwe hemel. Toen vielen ze aan. Het spek smaakte een beetje naar petroleum en in de aardappels was het zout vergeten, maar ze vonden toch allemaal, dat Wim geweldig lekker koken kon.
'Wat kun jij later je vrouw mooi helpen, Wim!' zei Kees.
'Ik wil niet eens een vrouw hebben,' zei Wim. 'Ik kook mijn eigen potje wel. Ik wil ontdekkingsreiziger worden en trek alleen met een tentje de wildernis in.'
| |
| |
'Och Wim, neem mij mee!' vroeg Kees.
'Neen,' zei Wim, 'want je hebt de pruimen nog niet gewassen, zoals ik je gevraagd heb.'
'Alle mensen, wat is er ook veel te doen in zo'n huishouden!' zuchtte Kees. Hij was klaar met eten en sprong op. Op zijn bord lagen nog twee hele aardappels. Net toen hij met de pruimen terug kwam, pikte Chris er één weg.
'Hei kapitein!' riep Kees ontsteld, 'die zijn om te voeren!'
'Nou, dat gebeurt toch?' lachte Chris. 'Je voert er mij lekker mee!.... Ziezo, nou heb ik genoeg. Jullie ook, jongens?'
Kees en Jaap verzekerden, dat ze verzadigd waren, maar Kees bracht toch zijn aardappel maar in veiligheid, want het was de laatste en hij vroeg verlof, die al vast even op een mooi plekje in het water te mogen gooien om de vissen te lokken.
Dat mocht, zei Chris. Maar als hij te lang wegbleef, zou hij kunnen fluiten naar zijn pruimen.
''t Is schande!' lachte Kees. 'En dat, terwijl ik zo mijn best doe om jullie morgenochtend een gebakken visje bij het ontbijt aan te kunnen bieden!....'
Maar zijn portie fruit lag netjes op zijn bord, toen hij terug kwam. Toen hij er haastig aan bezig was, kreeg hij een standje van Chris, omdat hij de pitten uitspuugde in het gras.
'Zoek op,' zei die. 'Straks gaat er een van ons met zijn schone shirt in liggen. Op de kampplaats altijd de grootste netheid en zindelijkheid in acht
| |
| |
nemen, jochie! Die rommel hoort in de afvalput.'
Kees nam de terechtwijzing welgemoed in ontvangst.
'Ga jij maar vast vissen, Kees,' bood Wim aan. 'Wij zullen wel afwassen.'
Maar dat weigerde Kees, hoe erg hij ook naar het water verlangde. En pas, toen al het vaatwerk weer schoon stond, de primus gevuld was voor de volgende dag en de vaatdoeken vrolijk hingen te wapperen aan het lijntje naast de zwembroeken, kneedde hij vlug een stuk visdeeg, nam de hengels en de snoeren en daar gingen ze met z'n drieën. Chris was al weer op zijn 'studeerkamer'. Je moest blijkbaar heel wat weten, voor je dokter kon worden.
Dicht bij een groep waterplanten, waar de wal een weinig verbrokkeld was en een gemakkelijke zitplaats bood, had Kees zijn visplekje gekozen. Hij haastte zich blijkbaar niet. Eerst sneed hij een gaffelvormige stok en plantte die onder in de wal. Daarna ontrolde hij met de grootste zorg zijn snoer. Toen de anderen al dichtbij hem hadden ingelegd, was hij nog bezig de diepte van het kanaal te peilen met een stuk lood onder aan zijn snoer. Nauwkeurig stelde hij zijn dobber af, zodat het aas vlak boven de bodem moest zweven. Toen legde hij zijn hengel voorzichtig in de gaffel en zat roerloos te wachten.
'Ik heb al beet!' riep Jaap.
'Vang hem!' zei Wim.
Kees zei niets. Maar hij was de eerste, die een flinke voorn uit het water wipte. De tweede en de
| |
| |
derde ving hij ook. Toen had Jaap al een paar keer misgeslagen en Wim had nog geen beet gezien.
'Wat heb jij voor deeg?' riep hij.
'Hetzelfde als jij,' antwoordde Kees.
'En waarom krijg ik dan niet beet en jij wel?'
'Dat weet ik niet en ik heb geen tijd om het uit te zoeken,' zei Kees.
'Maar ze zitten allemaal bij jou!' mopperde Wim. 'Wacht eens, jij hebt daar gevoerd!'
'Nou, kom hier ook liggen!' raadde Kees aan. 'Maar zet dan eerst je dobber een meter hoger.'
Hij wees de diepte aan waarop hij viste. Toen legden ze vlak naast elkaar in. Jaap kwam er ook bij. De drie dobbers dreven op een rijtje. Maar die van Kees begon het eerst te wippen en kwam daarna plat op het water drijven. Met een snelle beweging van zijn hand tikte Kees de vis aan en de vangst werd
| |
| |
spartelend naar de kant gesleept, want het was een grote, een brasem van misschien een half pond, waar Kees zijn snoer niet aan wagen wilde. En geen vijf minuten later had hij nog zo'n exemplaar. Maar de dobbertjes van Jaap en Wim dreven roerloos op het water.
'Hoe kan dat nou toch?' foeterde Wim. 'Het lijkt wel hekserij!'
'O, jouw deeg is er al lang af,' zei Kees. 'Jij hebt geen lood aan je snoer. Dat hangt in bochten in het water en de vis neemt het aas mee zonder dat je er iets van merkt. En jij let niet op, Jaap, je zit aldoor naar mijn dobbertje te kijken en daardoor ben je telkens te laat. Kijk nou eens naar mij, dan zal ik het je leren. Zie, ik heb beet. Nu haal ik mijn bovensnoer al uit het water, dan kan ik hem zo aantikken.... Toe maar, het smaakt hem goed.... Wil je er uit, vadertje?.... Kom eens kijken, hoe mooi de zon hier schijnt en wat een aardig braadpannetje wij hebben.... 't Is vast een voorn, jongens.... Kijk, daar gaat ie! Een prachtige rietvoorn!.. Aangename kennismaking, meneer!'
Chris kwam eens kijken en bracht de vissers een kroes limonade, maar Kees gunde zich geen tijd.
Wim echter hield met vissen op en ging de vangst van Kees schoonmaken en zouten. Jaap bleef en deed zijn best. Toen ving hij er warempel ook een paar, maar tegen Kees kon hij lang niet op.
Het werd koel bij het water. De zon stond rood op de horizon.
| |
| |
Opeens begon achter de vissers de fluit van Chris te spelen. Het was de wijze van psalm 113: 'Van waar de zon in 't oosten straalt, tot waar ze in 't westen nederdaalt, zij 's Heren name lof gegeven..'
En toen kon Jaap zijn aandacht niet meer bij zijn dobber houden, want dat klonk zo prachtig in de stille avond, in die wijde eenzaamheid, dat hij er een beetje ontroerd van werd. Een glanzende libel kwam met sidderende blauwe vleugels boven Jaaps dobber staan, schoot toen met een snelle zwaai weg boven het water. Een duif koerde in het bos. En hoor nu die merel eens in de struiken, alsof hij aangespoord werd door de fluit.
Jaap haalde zijn hengel in en Kees volgde zuchtend zijn voorbeeld. Het werd tijd en ze hadden vis genoeg voor de volgende ochtend. Wim maakte de laatste schoon en ging de vangst opbergen tussen twee borden in wat hij de kelder noemde: een kuil in de koele grond, door de halfvolle waterzak afgesloten.
Vóór de tent hield Chris een korte avondwijding.
geen onheil zal u treffen,
geen plaag zal uw tent genaken;
want Hij gebiedt zijn engelen
u te behoeden op al uw wegen....'
Jaap kende dat gedeelte wel, maar nooit had hij het zo mooi gevonden als nu hij zelf in een tent woonde, in een vreemde landstreek.
Ze kleedden zich vlug uit en kropen in hun wolletje. Jaap lag aan de buitenkant, naast Kees. De
| |
| |
fietstassen, met de regenjas opgevuld en de handdoek er over, vormden zijn kussen.
'Liggen jullie goed, jongens?' vroeg Chris.
'Best, kapitein! Een beetje hard, maar dat zal wel wennen....'
'Dan niet meer praten. Wel te rusten, hoor!'
'Wel te rusten, Chris.'
Stilte. Een uiltje riep in het veld, zo droef en klagend, alsof er niets dan verdriet was in de wereld. De nachtwind ruiste zacht in de struiken.
'We moeten toch ook nog eens regen hebben,' dacht Jaap geeuwend. 'Wat zal het gezellig wezen, als de druppels boven je hoofd op het tentzeil kletteren en je ligt er lekker droog vlak onder....'
Toen hij zijn hoofd een beetje oprichtte, zag hij de avondster, die door de open tentdeur naar binnen stond te stralen.
|
|