| |
| |
| |
2. Wim krijgt een lesje.
En hier reden ze nu met z'n vieren, bij prachtig weer, met het windje in de rug, en de zestig kilometer tot Zwolle hadden ze er vóór de middag met gemak doorgedraaid, hoewel ze pas om acht uur vertrokken waren. Ze waren de stad even ingereden om de Peperbus, de oude toren van de Lieve-Vrouwekerk, van dichtbij te zien en daarna had Chris ze meegenomen in de Rooms-Katholieke kerk om het monument voor Thomas à Kempis te bekijken, die dicht bij Zwolle in het klooster op de Agnietenberg had gewoond en daar het beroemde boekje 'Over de navolging van Christus' moest hebben geschreven. Toen hadden ze bij de stadspomp op de markt hun veldflessen met lekker fris water gevuld en waren de stad weer uitgereden in de richting van Kampen, maar bij 's Heerenbroek,
| |
| |
aan de kant van de IJsel, hadden ze een uur rust genomen om de boterhammen te eten, die ze van huis hadden meegebracht. Die smaakten heerlijk in de buitenlucht en Wim had de fles limonadesiroop voor de dag gehaald en met het water uit de veldflessen een drankje gemaakt, waarvan ze de laatste druppels uit hun kroezen zogen. Ze lagen vlak aan de kant van het water, visjes speelden in de zonneglans tussen de plompebladen en Kees, die een verwoed hengelaar was, had hier al graag even een snoertje uitgeworpen, maar de kapitein stond het hem niet toe en de anderen keurden dat goed. Ze wilden verder, de trekkerskoorts zat hun in het bloed. Op naar de Noordoostpolder, waar ze in de buurt van Kraggenburg voor het eerst hun tent zouden opslaan. En daar mochten ze niet te laat aankomen, want ze zouden er ook voor het eerst hun potje koken en dat zou tijd kosten, want ze waren in alles nog ongeoefend. Bovendien moest Chris nog aan zijn dagtaak beginnen.
'Vanavond mag je vissen zoveel als je wilt,' beloofde Chris.
'Op muizen zeker, in de korenvelden,' lachte Kees.
'Wacht maar, jochie, je zal eens zien, wat een prachtig viswater je daar hebt!' voorspelde de leider.
Ze vouwden het boterhammenpapier netjes op en stopten dat in de tas met proviand. Het kon te pas komen en zo lieten ze geen rommel achter. De kleve- | |
| |
rige kroezen werden omgespoeld in de rivier, afgedroogd en opgeborgen, Chris inspecteerde de rustplaats of er niets was achtergebleven en gaf het bevel om op te stappen.
Ze reden weer en voelden zich verkwikt en uitgerust. In hun dunne bloesjes hadden ze geen last van de warmte, maar de koeien in de weilanden langs de weg lagen loom in de schaduw en een boer stond in zijn onderkleren op een korenakker te maaien. Langzaam ging zijn zeis heen en weer door de rogge, en de bindster, die achter hem haar werk moest doen, stond vermoeid haar zweet af te wissen en keek de fietsers verlangend na.
Een toren werd zichtbaar in de verte. Na een half uurtje fietsen steeg de weg en voerde hen de dijk op. Daar zagen ze over het brede, glanzende water de oude stad Kampen. Wat lag die daar prachtig aan de rivier met zijn oude kerk en zijn witte poort, alsof het nog een vesting was!
'Daar wonen nou die slimme mensen!' riep Wim. 'Weet je wel, jongens, die bouwden een kerk en ze vergaten er een deur in te maken, haha!....'
'Ja,' zei Kees, 'en ze vingen een grote steur en die wilden ze levend bewaren, tot de stadhouder op bezoek kwam en toen lieten ze hem zwemmen met een belletje om de hals, want zo dachten ze hem wel terug te kunnen vinden.'
'Daarom worden ze ook wel eens gekscherend Kamper steuren genoemd,' zei Chris. 'Maar die dwaze verhaaltjes, dat is natuurlijk allemaal onzin,
| |
| |
jongens, dat begrijp je wel. De Kampenaren zijn niets dommer geweest dan de inwoners van andere steden. In bijna elk land heb je wel een dorp of een stad, waar zulke zotte verhalen van verteld worden.
| |
| |
Weet je wel, dat Kampen vroeger een machtige koopstad is geweest?'
'Een Hanzestad,' zei Wim.
'Goed zo,' prees de kapitein. 'Jij bent je schoolgeld waard geweest, geloof ik. Maar de oude glorie van Kampen is vergaan, jongens. Wat denk je, zouden wij niet eens een poging kunnen doen om die te herstellen?....'
Het kwam er zo ernstig uit, ze vlogen er in.
'Wàt?' riepen ze. 'Hoe wil je dat aanleggen, Chris?'
'Wel,' zei Chris, door er voor een kwartje aardappels te gaan kopen en voor een paar kwartjes fruit en busgroente en brood. Alle beetjes helpen, is 't waar of niet?'
Haha, nu snapten ze hem!
'Ja,' zei Chris, 'wij zullen vóór onze eerste pleisterplaats misschien geen winkel meer tegenkomen. Daarom: volgt mij, mannenbroeders!'
Met die woorden sloeg hij voorbij het stationnetje links af en reed de smalle brug op, die hier de beide oevers van de IJsel verbond. Ze fietsten achter hem aan de stad door, zagen drie mooie oude poorten en een paar oude kerken, waarvan Chris beweerde, dat het Gothische gebouwen waren uit de veertiende eeuw, dus ongeveer zeshonderd jaar oud. Ze reden voorbij de theologische hogeschool der Gereformeerde kerken en toen stapte Chris af bij een groentewinkel en stuurde Kees naar de bakker. Jaap en Wim moesten bij de fietsen blijven.
| |
| |
Een oud mannetje met een baard en in een zwarte slipjas kwam, steunend op een stokje, langzaam nader. Zijn hoofd schudde regelmatig heen en weer als de slinger van een klok en hij nam over zijn bril de jongens nieuwsgierig op.
'Kijk eens, wat een typ!' zei Wim zacht. 'Dat kon er nog wel een uit de Hanzetijd zijn. Zullen wij eens een grap met hem hebben?'
'Wat wou je dan?' vroeg Jaap. Maar Wim gaf geen antwoord, want daarvoor was het mannetje al te dicht bij gekomen. Hij stapte naar voren en vroeg: 'Meneer, mag ik u even iets vragen?'
'Ja,' zei het mannetje. Het bleef staan en luisterde, met een vriendelijk, aandachtig gezicht.
'Kunt u mij ook zeggen, waar wij die beroemde Kamper steur kunnen vinden?' vroeg Wim ernstig.
Jaap schrok er van. Dat is mis, dacht hij, dat had je niet moeten doen, Wimpie!.... Maar het meneertje scheen de vraag gelukkig niet te begrijpen. Hij legde zijn hand achter zijn oor en vroeg welwillend: 'Wàt zeg je, jongeman?'
'De steur!' riep Wim, en hij schudde Jaaps hand, die hem aan zijn mouw trok, van zich af. 'De Kamper steur!.... Waar die te zien is!'
Een dame en een heer, die voor een etalage stonden, keerden zich om, een schilder met een potje verf in de hand bleef staan, een paar werkjongens in blauwe kielen staken de straat over, een slagersknecht stapte van zijn fiets. Ze hadden de vraag allemaal verstaan, maar het meneertje scheen er
| |
| |
nog niets van te begrijpen. Het schudde zijn hoofd, boog zich nog meer naar Wim over en zei: 'Harder, jongeman, harder asjeblief!....'
Wim werd verlegen, want hij zag, welk een belangstelling hij gaande maakte. Maar hij moest nu wel doorgaan, meende hij. En juist terwijl achter hem Chris belast en beladen de winkel uitkwam en Kees aan kwam wandelen met een arm vol brood, schreeuwde hij de man in het oor: 'De Kam-per steur!.... De steu-eur!.... Die willen we zie-ien! Hoe moeten we daar ko-men?....'
Een tiental toeschouwers stond nu om het tweetal heen. Het mannetje keek de kring triomfantelijk rond en deelde knipoogjes uit. Toen zei hij met een olijk gezicht tegen Wim: 'Dâ's drie keer, jongeman! Maar ik zal je terecht helpen, hoor! Ik zal je 't goed zeggen, dat je 't niet meer vergeet.... Kijk die kant eens op, draai je eens om, asjeblieft....'
| |
| |
Hij wees in de lengte van de straat. Wim keek en hij hoorde het mannetje zeggen: 'Zo, nou loop je maar aldoor je neus achterna, dan kom je er vanzelf, huup!....' En daar kreeg de jongen een schop onder zijn broek, dat hij met een vaart vooruit schoot en zich nauwelijks op de been hield.
Een luid gelach ging op onder de omstanders en toen Wim op enige afstand beteuterd omkeek, zag hij de twee werkjongens in zijn richting komen om hem nog eens te tracteren. Maar toen was Chris er al bij om hem te beschermen.
''t Is nou mooi genoeg geweest!' zei Chris. 'Hij weet nu de weg wel en anders zal ik hem die wel leren.'
Hij reikte Wim zijn fiets aan, de anderen pakten vlug de inkopen in de tassen en ze maakten maar gauw dat ze wegkwamen, want ze vonden het helemaal niet leuk, om zo in het centrum van de belangstelling te staan. Voor ze bij de brug waren, begon Chris al los te branden: Dat hij meende, niet met onopgevoede straatjongens op stap te zijn en of Wim maar wilde beloven, dat hij dergelijke flauwe aardigheden voortaan na zou laten, want dat hij hier anders meteen rechtsomkeert kon maken en naar huis terug fietsen. En zo voort....
Wim boog deemoedig het hoofd en liet de bui stil over zich heen gaan. Hij wist, dat het de enige manier was om Chris weer goed te stemmen. Alleen, toen Chris weer over die onopgevoedheid begon, meende hij zich te moeten verdedigen.
| |
| |
'Ik heb het hem heel beleefd gevraagd,' zei hij. 'Ik bedoelde er geen kwaad mee. Ik wou alleen maar een grapje maken.'
'Je had beter moeten nadenken,' mopperde Chris. 'Dan had je kunnen weten, dat de mensen hier op het gebied van steuren wel enigszins gevoelig moeten zijn. En bovendien, met oude mensen moet je dergelijke grapjes helemaal niet maken. Ik dacht, dat je dat nu wel wist.'
'Ja, als ik had geweten, dat dat mannetje doof was, was ik er zeker niet aan begonnen,' zei Wim.
'Haha,' lachte Jaap, 'hij was helemaal niet doof, jô! Hij hield zich maar zo! Later stond hij heel gewoon met die schilder te praten!'
'Niet doof?' riep Wim verontwaardigd. 'Vast wel! Want er groeiden hele bossen haar uit zijn oren!'
En om die dwaze opmerking moesten ze zo lachen, dat ze bijna niet op de fiets konden blijven. Telkens begon er een opnieuw en het werkte zo aanstekelijk, dat ook Wim tenslotte hartelijk meedeed. Tot Chris er een eind aan maakte.
'Afgelopen,' gebood hij. 'Punt, uit! Wim heeft een goeie leer gehad en wij zeuren er niet meer over. Kijk eens, jongens, nou fietsen we 't Kamper-eiland op. Met een uurtje kunnen we in de Noordoostpolder zijn.'
Snel gleden ze voort over een mooie, verharde weg door een uitgestrekt weidegebied. Tot aan de wazige horizon toe was de groene aarde bont gevlekt door
| |
| |
de vele koeien. Maar hier en daar werd het vergezicht onderbroken door een grote boerderij, die door een boomgroep omringd donker oprees uit de vlakte.
'Zie je wel, dat de boerderijen op terpen gebouwd zijn?' vroeg Chris. 'Wat denk je, waarom zou men dat gedaan hebben?'
'Dan hebben de boeren mooier uitzicht,' raadde Wim.
'Nou geloof ik, dat je je schoolgeld toch maar weer terug moet halen,' lachte Chris. 'Denk je heus, dat ze daarvoor zo'n kolossale heuvel van klei bijeen zouden brengen?'
'Het zal wel gebeurd zijn om veilig te wezen voor overstromingen,' zei Kees.
'Jij hebt het geraden,' prees Chris. 'Vroeger stroomde het land hier geregeld onder. Dan lagen de huizen op kleine eilandjes in de zee. En wie weet, waar die terpen of wierden veel meer voorkwamen?'
'In Friesland,' zei Jaap.
'Juist,' zei Chris. 'Daar bestonden verbazend grote, waar soms hele dorpen op gebouwd waren. De meeste zijn afgegraven en de aarde is als kostbare meststof naar minder vruchtbare provincies vervoerd. Maar een enkele zullen we er nog wel zien.'
Hier en daar voerde hun weg langs een breed water met veel riet en plompebladen, een van de vele dode armen, waarmee de IJsel vroeger uitmondde
| |
| |
in de zee en waarin allerlei watervogels rondzwommen.
'Het is hier natuurlijk een paradijs voor die dieren,' zei Chris.
'Ja,' zuchtte Kees, 'en voor hengelaars! Maar die mogen in 't paradijs niet blijven.... Als ik nou weer zo 'n mooi plekje zie, moet ik maar proberen om door mijn fiets te zakken, dan moeten jullie mij wel achterlaten!'
'Je weet, wat ik je beloofd heb,' lachte Chris. 'Je zult vis genoeg vangen voor ons vieren en wat wil je met meer?....'
'Nou, daar houd ik je dan maar aan, aan die voorspelling,' zei Kees. 'Kunnen we niet een beetje harder fietsen?'
De weg voerde hen een lange brug op, die over een breed water lag. Toen ze die over waren, daalde de weg en ineens vroeg Chris: 'Weet je, waar we nu rijden? Over de bodem van de vroegere Zuiderzee. We zijn in de Noordoostpolder. Kijk eens rond, zie je geen verandering in het landschap?'
Ja, het was afgelopen met de weilanden. Inplaats daarvan golfde nu koren zover ze kijken konden, tarwe en rogge vooral, maar haver ook, afgewisseld met grote akkers aardappels en bieten. Ook hier waren de boeren aan het maaien, maar dat ging hier heel anders toe dan op het oude land: het gebeurde bijna niet anders dan machinaal. De zeis werd alleen gebruikt om een klein hoekje, waar de machine moeilijk komen kon, even bij te maaien.
| |
| |
'Ik zou dat werk best eens even van dichtbij willen bekijken,' zei Jaap. 'Dan kon ik er vader en Gijs van vertellen....'
'Morgen,' beloofde Chris. 'We zijn de polder nog niet uit. Nu moeten we eerst de plaats voor ons kamp opzoeken. Het loopt al tegen vieren.'
In de verte blonk de zon op de rode daken van een dorp met alleen maar nieuwe huizen. Een grote kerk stak er hoog bovenuit.
'Kraggenburg,' zei Chris. 'En daar heel in de verte, - zie je die rode vlek? - dat is Marknesse, een groter dorp. Emmeloord is de hoofdplaats, dat ligt verder naar het Westen. Ha jongens, en ik zie het eindpunt voor vandaag! Kijk, die groene streep daar voor ons, dat is een bos. Daar lag een zandstrook tussen de vruchtbare klei- en zavelgronden en daar is een bos op aangelegd. Daar zullen we wel een plekje vinden.'
De voeten gingen plotseling met meer kracht op en neer. Maar je kon hier zo ontzaglijk ver kijken en het duurde toch nog een hele poos, voor ze het bos hadden bereikt.
| |
| |
'En waar is nu mijn viswater?' riep Kees ongerust.
'Wacht maar, we zijn er nog niet,' zei Chris. 'Hier links, jongens!'
Hij sloeg linksaf een smal fietspaadje in, dat langs een brede brandgang het bos invoerde en de jongens volgden hem op een rij. Ze trapten zich moeizaam voort door het mulle zand en het zweet brak hun uit, want het was hier geweldig heet doordat het bos de wind tegenhield. Maar plotseling streelde een koelere luchtstroom hun verhitte voorhoofden en ze stonden voor het kanaal, dat het bos begrensde. Chris stapte af, stak de neus in de lucht, keek om zich heen en scheen tevreden.
'Afladen, mannen!' zei hij.
|
|