| |
| |
| |
[VIII]
Een hart, dat spoedig bloedt en dat niet meer genezen wil, dat is het hart van Hilde Moes.
Zij was misschien een jaar of drie, toen had vader Hilbert haar een hondje meegebracht, een klein zwart keffertje, dat had hij van een schipper gekregen. Zij mocht dat zelf verzorgen, het sliep onder lapjes en dekentjes in een mandje voor haar bed en de hele dag was zij er druk mee bezig in de hof. Zij was gek met dat hondje en bewaarde de lekkerste beetjes voor hem.
Maar toen het een dag of wat in huis was, had het zeker eens een slechte bui, toen beet het haar bij het spel kwaadaardig in de hand. Zij huilde niet, zij vertelde het zelfs niet. Zij kwam bleek en diep in gedachten met een bloedend handje bij Femmechien staan. Die toonde niet veel medelijden. Die gooide er een lap om en zee: ‘De hand zit er nog an, 't is niks. Vooruit maar weer, mien kiend.’
Maar 's avonds, toen het kind naar bed werd gebracht, waar was het mandje van de hond en waar was het dier zelf?
‘In 't zwienehok,’ zee Hillechien ernstig.
Hilbert ging kijken en ja - zo ver mogelijk van huis, in een oud hok in de wei, daar lag de hond in zijn mand en de resten van een stuk brood lagen nog bij hem. Zij had het dier dus
| |
| |
wel verzorgd, maar toen opgesloten. En de mooie lapjes en dekentjes, die zij eerst zo zorgvuldig had vergaard, die werden de volgende morgen gevonden achter de mesthoop.
‘Het is een vals kreng,’ dat was haar enige verdediging. En met de vriendschap was het uit. Hilbert heeft de hond toen later verkocht aan een woonwagenkerel. Hij kreeg er nog zeven stuivers voor.
Zo is er meer geweest. Jaren later, toen zat zij eens op school, en stak twee vingers op, want zij moest naar achteren toe. Dat hoorde zo bij dien meester; één vinger, dan wou het kind wat vragen; twee vingers, dan was het dat.
‘Nee,’ zei de meester.
Het duurde een poosje, toen gingen weer die vingertjes als voor een eed omhoog.
‘Nee,’ zei de meester.
Het duurde nog een poosje, toen stapte Hillechien Moes uit haar bank.
‘Waar ga je naar toe?’ vroeg de meester.
‘Naar achteren, meester,’ zei Hillechien beleefd. En ze had het haakje al op de deur, voor hij er bij was, zo veraltereerd was de man van dat antwoord. Maar toen zij weerom kwam, sloeg hij haar ongenadig.
De volgende dag, waar was Hillechien Moes? Zij kwam niet op school die morgen, zij wou niet meer bij dien meester in de klas zitten. 's Middags moest Femmechien haar zelf brengen en die trok meteen tegen den meester van leer, zoals Femmechien dat kan.
Goed, het kind bleef natuurlijk op school, maar het leefde voortaan met den meester op voet van oorlog. En vroeger bracht het soms bloemen voor hem mee.
Later was er nog eens zo'n geval. Zij was toen al weer wat ouder, zo tussen big en zeug in, toen was zij kameraad met een
| |
| |
wicht van Geert Wessels. Grietien van Geert en Trude, daar was zij altijd mee samen. Zij sprak met dat vriendinnetje af, ze zouden samen naar het hooifeest in Battelte gaan, voort na de middag zou Hilde bij haar wezen. Zij was er op de afgesproken tijd, maar het wicht was al weg, zij was al met een paar andere wichter meegegaan. Hilde moest haar maar alleen achterna komen, die boodschap had zij achtergelaten. Maar Hilde ging haar niet achterna. Zij knikte een paar keer ernstig, toen Trude het haar vertelde, er kwam wat donkers in haar ogen en toen ging zij weerom. Zij vierde geen feest die dag. Zij trok thuis haar mooie jurk uit en haar oude spullen aan en ging de bonen wieden. 's Avonds bracht zij een armbandje terug, dat zij eens van Grietien gekregen had. En sedert die dag keek zij Grietien niet meer an, zij nam ook geen andere vriendin. Zij trok voortaan met haar jongere zusters op. Daar scheen zij toen genoeg aan te hebben.
Zo is dat met Hilde. Zo scheen zij altijd op zoek te zijn naar een volmaakt betrouwbaar mens. Zij geeft zich helemaal, of zij geeft zich niet. Een wond, die bij een ander heelt en vergeten wordt, die begint bij haar weer te bloeden, telkens wanneer zij den mens ontmoet, die hem heeft toegebracht. Nu heeft zij verkering gehad met Wubbe van Jans, zij heeft zich aan hem geschonken met al de liefde van haar jong en vurig hart, zij heeft hem vertrouwd als zich zelf en kon geen kwaad van hem horen. Zij had alles voor hem over. Maar toen zij met hun beiden, naar zij dacht, voor de poort van een aards paradijs stonden, toen duwde hij haar in de modder en liet haar alleen. Wat voor haar diepe ernst was, het hoogste en heerlijkste offer, dat een wicht kan brengen, dat heeft hij genomen als iets, dat men morgen weer vergeten en overmorgen ergens anders halen kan. Zij behoefde de liefde niet uit haar hart te rukken, die vloeide vanzelf wel weg, maar er was geen harteklop
| |
| |
zonder pijn. En de herinnering bleef. Meer dan herinnering bleef. Dat moet ze met zich meedragen de dagen door, dat zal misschien haar hele leven een aandenken aan hem zijn.
Maar het is haar gelukt, om zelfs daarmee vrede te hebben. Het kind is niet van hem, hij beweert het zelf. Het is haar eigendom, zij alleen heeft het gewild. Zij zal het ter wereld brengen in het huis van haar ouders, daar is nog wel een plaatsje voor een kind, en het gemis van een vader zal zij met een overvloed van liefde vergoeden. Het zal misschien een jongen zijn, een steun voor vader Hilbert op zijn oude dag, een onverwachte vervulling van zijn vergeefs verlangen naar een mannelijken nakomeling, die zijn volle naam zal dragen.
Zo heeft zij toch rust in haar smart. Met God en met haar kind durft zij het leven door. Zij weet haar zonde: de tekst, die naast haar bed hangt, die van het volkomen vertrouwen op Hem daarboven, die heeft zij in haar grootsigheid toegepast op een mens. Wat betekende God daarnaast? Zij geloofde, dat Hij er was, daar bleef het bij. Dat zij van Hem alle zegen verwachten moest, dat wist zij ook en daar legde zij zich bij neer. Zij heeft van een man haar god gemaakt, toen zij in zijn armen lag. Het enige, wat zij nu nog kan is willig dragen de zware straf, die God gelegd heeft op haar leven. Zij zal een getekende zijn, goed, zij aanvaardt die schande. En nu zij van mensen niets meer verwacht, nu ziet zij die tekst met andere ogen aan. Werpt al uwe bekommernissen op Hem, Hij zal het maken. Die tweede helft heeft zij nooit gelezen, nu wordt die een rijk en levend woord voor haar. Hij laat geen mens in de steek. Hij verwijt niets; zij is met haar gebroken en verknoeide leven bij Hem gekomen, Hij zal het maken.
Zo vat zij dat op. Er ligt een heideveldje achter het land van Hilbert Moes, dat wordt bijna ieder jaar een keer onder 't zand
| |
| |
gestoven, dat wordt telkens levend begraven. Maar die taaie, onaanzienlijke planten worstelen zich er weer boven uit met nooit te doden levensdrang. In deze tijd is het veld weer overtogen met een zacht-rood waas van kleine geurende bloemen. Zover is het ook met Hilde Moes gekomen in de eerste weken na die vreselijke nacht van haar droom.
Maar nu zij het hoofd er weer boven heeft en zich niet meer opsluit in zichzelf, nu blijft het haar niet langer verborgen, wat er om haar gaande is. Zij merkt het uit brokstukken van gesprekken van de zusters, uit een enkel woord van moeder Femmechien, dat nog naklinkt, als zij de kamer binnenkomt. Zij leest het nu toch ook wel in de ogen van het volk. Een geheimzinnig vuur brandt daarin, een glimp van geheime verering bijna, van stille voldoening om de wraak die haar bereid wordt. Wacht maar, geleuf ie maar, dat alles verloren is. Zoveul te groter zal straks de verrassing veur oe wezen.
Het zaadpluis zweeft nog steeds. De kleine Marchien, die nog leren moet, dat het ook nodig kan zijn, om tegen eigen volk te zwijgen, draagt het gewillig mee en laat het argeloos vallen. ‘Hilde, zâ 'k oe es wat vertellen? Ze hebt bij Jans Hidding de ruten ingooid. Lekker, hè Hilde? Net goed veur dat grootse volk. En ze hebt ze ook stropakken veur 't raam zet, Hilde. En ook een tonne met mest schuin tegen de deur. En Wubbe zat er helemaal onder.’
Zelfs het doel van dit alles is voor Marchien niet verborgen: ‘En ze houden d'r niet eerder mee op, of die kerel moet eerst met oe trouwen. Nou zal hij wel komen, heur Hilde. Reken d'r maar op!’....
En nu weet Hilde er geen raad meer mee. Nu is zij als een verwond dier, dat na lang zoeken een schuilplaats had gevonden en opnieuw opgejaagd, niet weet, waarheen het vluchten zal.
| |
| |
En ieder gerucht van een daad, tegen de Hiddings gericht, jaagt haar meer de onrust in het bloed. Het zal wellicht nog zover komen, dat hij gedwongen wordt, om tot haar terug te keren. Dat ogenblik vervult haar nu reeds met ontzetting.
‘Ik ben liever dood, dan dat ik hem nog neem,’ denkt zij 's morgens, wanneer zij met Hilbert op de melkwagen het dorp doorrijdt en zij, voor ze afdraaien, tussen de bomen op het erf even de voorgevel van de boerderij heeft gezien met de sluwe spleetjes der gordijnen.
‘Ik kàn het niet meer doen,’ verzekert zij 's middags hardop, wanneer zij in het wijde veld bij Tranendal een kar vol plaggen heeft gestoken en een kwartier lang geleund staat op haar schop.
Maar 's nachts, in de stilte, in de tere schijn van het olielampje, heeft alles een mildere glans. Dan komen de oude dromen, die haar eens hebben bekoord, uit de donkere hoeken. Zij meende, dat ze reeds gestorven waren en ze waren het misschien ook. Nu, verminkt en verbleekt, onherkenbaar bijna, staan ze toch weer op uit hun graf en bloeien voor haar ogen met een enkele witte bloem. Het is een wonder, dat er nog leven zit in zulke wreed neergeslagen planten.
Het meisje Hilde, dat ze vroeger heeft gekend, keert zich af en lacht bitter. ‘Liever niks, dan zoiets,’ zegt zij. ‘Ie zult dat nooit kunnen vergeten, hoe hij oe wegtrapt heeft. Ie zult hem er nog op ankieken, as ie oud worden bent. Het ligt ja alles kapot tussen oe beiden. Hoe wil er dan nog iets van groeien?’ Maar de vrouw Hilde, de toekomstige moeder, die denkt aan haar kind. Haar hart zegt ook neen. ‘Al ligt hij op zijn knieën,’ zegt haar fiere hart. Maar het verstand is daar niet zeker van.
‘Mag ik dat doen?’ vraagt zij. ‘Als ik mien kind een vader kan geven, als ik het de schande kan besparen van een onechte
| |
| |
te wezen, moet ik daar dan niet alles veur over hebben? Moet ik niet veel kunnen vergeven? Zonder vergeving kom ik er zelf toch ook niet? Is dat niet krek mien grootste zonde, dat ik niet vergeven kan? Wat moet ik mien kiend later veur antwoord geven, wanneer het mij vraagt, waarom het geen vader heeft?’....
En in gedachten ziet zij reeds zijn verwijtende ogen.
‘Maar moet ik mij dan veur oe mien leven lang ongelukkig voelen?’ vraagt zij wanhopig. ‘Moet ik dan vergeten, hoe hij mij op het harte 'trapt heeft. Dat kan ja vergeven noch vergeten worden!’....
Het kind antwoordt niet. Alleen de ogen klagen haar aan. Die achtervolgen haar tot de ochtend. Zij draagt haar tweestrijd mee de lange dag door, zij ligt er opnieuw mee wakker. Zij spreekt de beide mogelijkheden uit in haar gebed: ‘Kiek es, Heere, zo sta ik d'r veur. Nou weet ik het niet meer zonder U. Hoe moet ik daarmee an?’
Maar de volgende morgen heeft zij nog geen antwoord gevonden. Zij kan geen keuze doen. Het een is nu even verschrikkelijk als het andere.
Op de avond van deze dag is het, dat Mans Lubbers zijn magere koe komt brengen. Het kan nu mooi in de klaverwei, nu de eigen koeien in de ma lopen. Voor één beest is er genoeg te vreten overgebleven.
Zij loopt in de hof te wachten, als hij met Hilbert over het hek leunt. Zij weet hem met de ogen te beduiden, dat zij hem spreken moet. Hij heeft het begrepen. Als zij het pad langs het koren opwandelt, dat geel en dood zijn volle aren buigt, neemt hij haastig afscheid van Hilbert en eer zij bij de sloot is, legt hij zijn grote hand op haar schouder.
‘Wat is 't, mien wicht?’
‘Mans,’ vraagt zij, ‘hou d'r toch mee op, daar in 't dorp. Ie
| |
| |
begriept wel, wat ik bedoel, Mans. Ik weet het, ie menen het goed met mekaar. Maar as ie es wisten, wat ie mij d'r mee andoen’....
En als hij blijft zwijgen en haar alleen maar aanziet met zijn zachte glanzende ogen, verwonderd en medelijdend, gaat zij verder. Dan verzwijgt zij niets meer.
‘Mans, dat moe' j' toch begriepen, dat ik zo'n kerel niet meer nemen kan, ik kan toch niet meer van hem houden, dat gaat toch glad verkeerd!’....
‘Zo?’ vraagt hij. ‘En die Garrit Spiekerboor en zien vrouw, die daar halfweg Battelte wonen, die bent toch ook zo bij mekaar komen. Ik heb nooit hoord, dat die niet goed opschieten konden. En ze boeren maar mooi veuruut samen. Zo bent er meer gevallen.’
‘Dan bent dat andere mensen as ikke,’ verzekert ze. ‘Ik kan het niet.’
‘Tja,’ zegt Mans bedrukt, ‘dan weet ik het ook niet meer’.... Hij keert zich in gedachten af en plukt een roggeaar. Hij wrijft die op zijn hand en blaast het kaf weg.
‘Weet ie, hoe ik d'r over denke?’ vraagt hij plotseling. ‘Die Wubbe, dat is misschien nog zo'n kwaje kerel niet. Zien moeder, Hilde, dàt is een mieghummel, een adder van een wief. Maar hij, hij is een goezebroek, een lummel, hij doet nog net wat zien moeder tegen hem zegt. Hij zal 't er benauwd genoeg mee 'had hebben, toen hij met die boodschap thuus moest komen. Een schiet-van-niet is hij, met zien leerzen en zien hoed en zien eigenwieze snorrechien, en niet ene van de slimsten ook. Een slechte vent, nee, dat geleuf ik niet’....
Zij grijpt zijn arm, zodat de korrels, die hij juist schoongeblazen had, op de grond vallen. Zij kijkt hem aan, alsof hij niets dan lof over Wubbe Hidding gesproken heeft. In haar ogen is een vochtige glans.
| |
| |
‘Geleuf ie dat, Mans?’ vraagt zij opgewonden. ‘Geleuf ie dat eerlijk?’
Hij plukt een nieuwe aar en kijkt haar slechts vluchtig aan.
‘Geleuven,’ ontwijkt hij, ‘geleuven doe j' in de karke en daar kom ik nooit. Zeker is men natuurlijk nooit van een ander’.... Zij heeft haar handen saamgewrongen en haar ogen zien in de verte, waar de hemel zo prachtig gloeit in het Westen, als in geen dagen is gebeurd. Er is vast weer op komst.
‘Als dat zo is, Heer,’ zegt zij, als in een gebed. ‘Als dat zo mag wezen’....
‘Nou?’ vraagt Mans.
‘Ja,’ zucht zij, ‘dàn weet ik het nog niet’....
‘Dan weet ik het wel,’ zegt Mans. ‘Goeienavond Hilde en wel te rusten.’
‘Wel te rusten, Mans,’ zegt zij.
Zij zet zich aan de slootkant en ziet hem na. Zij ziet Femmechien te voorschijn treden uit het huis en met driftige gebaren tegen hem praten. Die zal hem nog wel aanporren. Welnu, laat haar maar....
Zij steunt het bonzend hoofd in haar handen en denkt: ‘Zou dat nou het antwoord wezen op mien gebed?’
Haar hart zegt daar ja op.
‘Als dàt eens mogelijk was,’ moet zij voortdurend denken.
‘Waarom heb ik daar niet eerder aan 'dacht? Ik heb mij alleen maar gekrenkt 'voeld, ik heb dadelijk het slimste van hem geleufd.... Het kan toch best zo wezen? Het was toch niet allemaal leugen, als hij lief en goed voor mij was.... En die woorden, toen 's avonds, toen ik het hem verteld had, zat daar de angst voor Janne misschien al niet in?’....
En nu ziet zij reeds gebeuren, wat zij wenst. Zij ziet hem het paadje opkomen naar het huis, het hoofd gebogen, beschaamd
| |
| |
en verlegen. Zij ziet zich-zelf hem tegemoet gaan en de hand naar hem uitsteken.
‘Zullen wij het dan nog maar wagen, Wubbe van Jans?’ zegt zij. En dan voert zij hem mee in het stookhok.
Dat geeft haar geen zoete rillingen meer, als zij dat bedenkt. Dat is voor altijd voorbij. Dat was vroeger, voor de grote ontnuchtering. Als hij komt, dan zal zij hem zien, zoals hij is. Wat zij dacht als fierheid, dat was bekrompen trots. Wat zij aanzag voor kracht, dat was slechts domme grootsigheid. Een zwakkeling moet hij wezen, Mans heeft gelijk, een moeders jong.... Maar zó zal zij hem aanvaarden. Om haar kind een vader te geven, zal zij het doen.
‘Als hij zo maar komt, Heer,’ zegt zij. ‘Als er in zien ogen maar een klein betien schaamte mag wezen, dan is er misschien tòch wat van te maken’....
En zij doet haar best, om de pijn van haar gekrenkte hart niet te voelen.
Zij hoort de moederroep van Femmechien en loopt op huis aan. Zij komt langs de appelboom. De vruchten worden al groot en blinken rood in de avondgloed. Het is niet te geloven, dat het dezelfde boom is, die zo verslagen stond na de onweersnacht. Hoe zei vader Hilbert ook weer? Het is misschien wel goed, dat hij geleden heeft?
Die avond staat zij wat langer dan anders voor haar tekst.
‘Hij zal het maken,’ denkt zij.
En daar ziet zij maar die ene mogelijkheid voor.
|
|