kun je wat vroeger naar huis. Je bent altijd zoo laat!’
‘Neen, neen,’ zei Derk. ‘Dat mag niet. Jullie bent nog jong. Je moet spelen of zwemmen of zoo. Werken komt later wel, wacht maar!’
‘Maar wij doen 't goed,’ zeiden ze. ‘Wij hebben 't wel vaker gedaan. En wij willen je graag helpen.’
‘Nou, toe dan maar,’ zei Derk. ‘Maar als 't je verveelt, wegloopen hoor!’
Ze werkten zwijgend door.
‘Goeie jongens,’ hoorden ze Derk mompelen.
Er kwam wat prettigs in ze. Goed-doen maakt gelukkig. Evert vergat er zijn boek door....
't Verveelde Arend gauw. Telkens rekte hij zich uit en voelde aan zijn rug.
‘Mijn rug doet pijn,’ zuchtte hij en keek den weg op naar huis.
‘Muggen hebben geen ruggen,’ zei Jan. ‘Werk door, jo!’
Een poosje ging 't goed.
Twee rijen hadden ze gedaan. Even rustten ze.
‘'k Schei er nou toch maar mee uit, geloof ik,’ begon Arend aarzelend en hij keek naar de anderen, wat dìe er van zeiden.
‘Werk door, zeg ik je,’ snauwde Jan. ‘Als je wegloopt, ...., nou, pas op! Je hebt zèlf gezegd: drie rijen.’
‘Jullie moet nu maar weggaan,’ zei Derk.