Evert kon niet. Hij moest met moeder mee een nieuw pak koopen.
‘Wat moet je daar doen?’ vroeg hij.
Jan zei: ‘Weet je wel, die broche?’
‘Wat broche?’
‘O, ja, dat weet je nog niet. Nou, gistermiddag, vlak voor schooltijd, heb ik een broche gevonden.
‘Daar heb je niets van gezegd,’ verweten ze hem.
‘Nou ja, luister maar. En toen zat ik er in de school mee te spelen en toen.... ja, toen.... nou ja, dat weet je wel, toen ging ik blèren hè?’
Hij werd verlegen, maar ging voort:
‘En toen is meester bij den veldwachter geweest en gisteravond hoorde hij, dat juffrouw Lanting, o neen, mevrouw moeten we zeggen van meester, nou ja, toen hoorde hij, dat die hem verloren had. En nou mag ik hem zelf brengen, zie je! En ik mag een jongen meenemen ook.’
‘Je vertelt ook niks,’ zei Arend nog eens.
‘En ik heb nou net alles verteld!’
‘Nou ja, nu pas!’
‘Nou, ik weet alles ook pas. Ga je mee of niet?’
‘Graag,’ zei Arend vergenoegd.
‘Jammer, dat ik niet kan,’ zei Evert.
‘'k Mag ook maar één meenemen. Maar als we wat krijgen, zal ik wat voor je bewaren hoor!’
‘Ik ook, hoor,’ troostte Arend.