is geweest C.M. Briquet met zijn Les filigranes (Genève, 1907; 4 dln). Van bijzonder belang voor de neerlandicus zijn ook de werken van W.A. Churchill, Watermarks (Amsterdam, 1935) en Edward Heawood, Watermarks (Hilversum, 1950). De laatste publiceerde in hetzelfde jaar (als overdruk uit de Dictionary & Encyclopaedia of Paper & Papermaking) een Historical Review of Watermarks (Amsterdam, 1950), dat ter introductie bijzonder kan worden aanbevolen. In de jongste tijd zagen ook verschillende principiële beschouwingen over de studie der watermerken het licht. Daarvan worden hier genoemd:
W. Weiss, Die Bedeutung der Wasserzeichenkunde für die Geschichtsforschung. Archivmitteilungen V (1955) 18 vlgg. |
Gösta Liljedahl, On vattenmärken och filigranologi. Historisk Tidskrift XIX (1956) 241 vlgg. |
Gerhard Piccard, Die Wasserzeichenforschung als historische Hilfswissenschaft. Archivalische Zeitschrift LII (1956) 62 vlgg. |
De laatstgenoemde geleerde ziet zijn levenswerk in de opbouw van een grote - thans reeds meer dan 50.000 specimina bevattende - ‘Wasserzeichenkartei’ in het Hauptstaatsarchiv te Stuttgart, waarover men enige inlichtingen vindt in de beknopte bijdrage van Lore Sporham-Krempel, Die Wasserzeichenkartei im Württembergischen Hauptstaatsarchiv zu Stuttgart. Philobiblon I (1957) 231 vlg.
Onmisbaar voor alle onderzoek naar de watermerken in de Nederlanden is De Vreese's eigen verzameling in zijn B.N.M.
Ten slotte wordt er hier gewezen op de vooral uit methodologisch oogpunt belangrijke studie van Roberto Ridolfi, Le filigrane dei paleotipi (Firenze, 1957), waarin wordt aangetoond dat juist de oude drukken waardevol materiaal leveren voor het onderzoek van watermerken.